ECLI:NL:HR:2021:1757

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
20/01376
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid verkoper bij gebrekkig product in consumentenkoop

In deze zaak heeft Lengers Yachts B.V. (hierna: Lengers) cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin Mannheimer Versicherung A.G. (hierna: Mannheimer) een vordering tot schadevergoeding had ingesteld. De vordering was gebaseerd op wanprestatie, omdat Lengers een motorjacht had verkocht dat een veiligheidsgebrek vertoonde. De Hoge Raad oordeelt dat de aansprakelijkheid van de verkoper, in dit geval Lengers, niet kan worden uitgesloten op grond van artikel 7:24 lid 2 BW, omdat de schade aan het schip zelf niet kan worden aangemerkt als schade aan een andere zaak dan het gebrekkige product. De Hoge Raad bevestigt dat de verkoper aansprakelijk blijft voor schade aan de verkochte zaak, ook al is er een producent van het gebrekkige onderdeel dat aansprakelijk kan zijn. De Hoge Raad verwerpt het principale beroep van Lengers en bevestigt de eerdere uitspraak van het hof, waarbij Lengers werd veroordeeld tot schadevergoeding aan Mannheimer. De uitspraak benadrukt de bescherming van de consument in het geval van gebrekkige producten en de verantwoordelijkheden van zowel de verkoper als de producent.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer20/01376
Datum26 november 2021
ARREST
In de zaak van
LENGERS YACHTS B.V,
gevestigd te Nigtevecht, gemeente Stichtse Vecht,
EISERES tot cassatie, verweerster in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
hierna: Lengers,
advocaat: J.A.J. Leeman,
tegen
MANNHEIMER VERSICHERUNG A.G.,
gevestigd te Mannheim, Duitsland,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
hierna: Mannheimer,
advocaat: J. den Hoed.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de vonnissen in de zaak 4589586 UC EXPL 15-17520 van de kantonrechter te Utrecht van 16 maart 2016, 6 juli 2016, 28 december 2016 en 16 augustus 2017;
de arresten in de zaak 200.231.283 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 augustus 2019 en 14 januari 2020.
Lengers heeft tegen het arrest van het hof van 14 januari 2020 beroep in cassatie ingesteld.
Mannheimer heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Partijen hebben over en weer een verweerschrift tot verwerping van het beroep ingediend.
De zaak is voor Mannheimer toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot verwerping van het principale cassatieberoep.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Lengers heeft in juli 2012 voor een koopsom van bijna € 1,5 miljoen een motorjacht (hierna: het schip) verkocht aan [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]). Het schip is in opdracht van Lengers gebouwd door een Italiaanse scheepsbouwer.
(ii) De overeenkomst tussen Lengers en [betrokkene 1] is een consumentenkoop als bedoeld in art. 7:5 BW.
(iii) [betrokkene 1] heeft het schip verzekerd bij Mannheimer.
(iv) Op 7 oktober 2012 is brand ontstaan aan boord van het schip.
(v) De brand is veroorzaakt door een elektrotechnisch defect in of bij het bedieningspaneel van de airconditioning van het schip.
(vi) Mannheimer heeft op grond van de verzekeringsovereenkomst de door de brand veroorzaakte schade aan het schip en daarmee verband houdende onkosten vergoed.
2.2
Voor zover in cassatie van belang, vordert Mannheimer – als gesubrogeerde in de vordering van [betrokkene 1] jegens Lengers – in dit geding schadevergoeding van Lengers op grond van wanprestatie.
De kantonrechter heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van € 82.008,55 in hoofdsom. [1]
Het hof heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van € 76.079,55 in hoofdsom. [2]
2.3
Voor zover in cassatie van belang, heeft het hof in rov. 4.5-4.13 van het bestreden arrest onderzocht of aan de zijde van Lengers sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst. Nadat het hof op grond van de overgelegde expertiserapporten tot de conclusie was gekomen dat de brandoorzaak is gelegen in een elektrotechnisch defect in of bij het bedieningspaneel van de airconditioning (rov. 4.6-4.10), heeft het in rov. 4.13 geoordeeld dat het schip als gevolg van dat defect niet de eigenschappen bezat die koper [betrokkene 1] op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten, en dat Lengers aldus toerekenbaar is tekortgeschoten in een deugdelijke nakoming van de overeenkomst. Deze oordelen zijn in cassatie niet aangevochten.
Het hof heeft (in rov. 4.14) geoordeeld dat Lengers in verzuim is komen te verkeren. Vervolgens heeft het hof, naar aanleiding van het verweer van Lengers dat zij ingevolge art. 7:24 lid 2 BW niet aansprakelijk is voor de schade aan het schip, als volgt overwogen:
“4.15 Volgens Lengers ligt een eventuele tekortkoming alleen in een gebrekkig product, namelijk het bedieningspaneel van de airco, zodat zij op grond van artikel 7:24 lid 2, aanhef BW niet aansprakelijk is voor de schade als bedoeld in artikel 6:190 lid 1, aanhef en onder b, BW die het bedieningspaneel heeft toegebracht aan het schip als een andere zaak dan het bedieningspaneel, hetgeen Mannheimer gemotiveerd betwist.
Naar het oordeel van het hof moet de in artikel 6:190 lid 1, onder b, BW opgenomen passage “
schade door het product toegebracht aan een andere zaak” worden uitgelegd in het licht van de bewoordingen en het doel van, dus conform, de Richtlijn van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake de aansprakelijkheid voor produkten met gebreken (85/374/EEG). Voor de toepassing van deze richtlijn wordt ingevolge artikel 2 onder „
produkt" verstaan elk roerend goed, ook indien het een bestanddeel vormt van een ander roerend goed. Het bedieningspaneel is zeker een bestanddeel geworden van het schip, maar dit is hier niet doorslaggevend. Volgens artikel 9, aanhef en onder b, wordt onder „
schade" in de zin van artikel 1 verstaan: beschadiging of vernietiging van een andere zaak dan het gebrekkige product. Naar spraakgebruik en de opvattingen in het maatschappelijk verkeer zal men het bedieningspaneel van een airco niet snel als een andere zaak aanmerken dan het schip waarin dit is ingebouwd. De richtlijn strekt bovendien volgens bijna al haar inleidende overwegingen ter bescherming van de consument. Daarmee is niet goed verenigbaar om in deze situatie aan te nemen dat het om verschillende zaken gaat. Wat als er bijvoorbeeld een gemonteerde bout zou knappen met schadelijke gevolgen voor het schip? Het gaat dan, net als in dit geval, veeleer om het onderdeel van een geleverd eindproduct dat gebreken vertoont (zie de derde overweging van de richtlijn). Wanneer verscheidene personen aansprakelijk zijn voor dezelfde schade vereist de bescherming van de consument dat de gelaedeerde zich op ongeacht wie van hen voor de volle omvang van de schade kan verhalen (zie de vierde overweging). Met artikel 7:24 lid 2 BW is verder bedoeld te kanaliseren dat de consument voor gevolgschade – zie artikel 6:190 lid 1 onder b BW – de producent aanspreekt en voor transactieschade de verkoper. De hier van verkoper Lengers gevorderde schade is transactieschade. Ook in het licht daarvan valt het schip in redelijkheid niet aan te merken als een andere zaak dan het bedieningspaneel van de airco. [betrokkene 1] was dus op grond van artikel 7:24 lid 1 BW gerechtigd tot schadevergoeding.”

3.Beoordeling van het middel in het principale beroep

3.1
Onderdeel 2 van het middel komt op tegen het oordeel van het hof in rov. 4.15 dat het schip niet kan worden aangemerkt als een andere zaak dan het bedieningspaneel van de airconditioning. Het onderdeel beroept zich daartoe op de regeling van productaansprakelijkheid in afdeling 6.3.3 BW, die de implementatie vormt van Richtlijn 85/374/EEG (hierna: de Richtlijn). [3] Het betoog van het onderdeel komt, samengevat, op het volgende neer.
Voor de toepassing van afdeling 6.3.3 BW wordt ingevolge art. 6:187 lid 1 BW onder ‘product’ verstaan een roerende zaak (in dit geval: het bedieningspaneel van de airconditioning), ook nadat deze een bestanddeel is gaan vormen van ‘een andere roerende of onroerende zaak’ (in dit geval: het schip). Wanneer dat product gebrekkig is in de zin van art. 6:186 BW, zoals het geval is met het bedieningspaneel van de airconditioning, is de producent daarvan op grond van art. 6:185 BW aansprakelijk voor de daardoor veroorzaakte schade. Dat betreft onder meer schade ‘door het product toegebracht aan een andere zaak’ als bedoeld in art. 6:190 lid 1, onder b, BW. Gelet op de tekst van art. 9 Richtlijn, waarvan art. 6:190 lid 1 BW de implementatie vormt, gaat het daarbij om schade aan ‘een andere zaak dan het gebrekkige product’, in dit geval dus om schade aan het schip. Nu in de contractuele verhouding tussen Lengers en [betrokkene 1] sprake is van een tekortkoming die bestaat in een gebrek als bedoeld in afdeling 6.3.3 BW, is Lengers ingevolge art. 7:24 lid 2 BW niet aansprakelijk voor de daardoor veroorzaakte schade als in die afdeling bedoeld, dus voor de schade aan het schip. Laatstgenoemde bepaling kanaliseert de aansprakelijkheid ter zake van een gebrekkig product immers naar de producent van het gebrekkige product, aldus nog steeds het onderdeel.
3.2.1
Met betrekking tot de hier aan de orde zijnde wettelijke regelingen wordt het volgende vooropgesteld.
3.2.2
Uit art. 9 Richtlijn en art. 6:190 lid 1 BW volgt dat de aansprakelijkheid van de producent van een gebrekkig product bestaat voor de door dat product veroorzaakte schade door dood of lichamelijk letsel (categorie a in de genoemde bepalingen; personenschade) en schade aan een andere zaak die, kort gezegd, als een zaak in de privésfeer kan worden aangemerkt (categorie b in de genoemde bepalingen; zaakschade in de privésfeer). Deze schadesoorten worden in dit verband ook wel tezamen ‘gevolgschade’ genoemd. [4] Schade aan het gebrekkige product zelf valt buiten de regeling van de Richtlijn en van afdeling 6.3.3 BW. Voor vergoeding van die schade – in dit verband ook wel ‘transactieschade’ genoemd [5] – is de benadeelde aangewezen op (andere) in het nationale recht beschikbare rechtsmiddelen, zoals een vordering uit wanprestatie tegen de verkoper van het product. De Richtlijn laat de contractuele aansprakelijkheid van de verkoper van een gebrekkig product onverlet (zie art. 13 Richtlijn); dat ziet ook op de contractuele aansprakelijkheid voor de zojuist bedoelde gevolgschade.
3.2.3
Op grond van art. 7:24 lid 1 BW heeft de koper, indien op grond van een consumentenkoop een zaak is afgeleverd die niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten, recht op schadevergoeding overeenkomstig de afdelingen 6.1.9 en 6.1.10 BW. Deze regel stemt overeen met hetgeen volgt uit art. 6:74 BW in verbinding met art. 7:17 leden 1 en 2 BW. Het recht op schadevergoeding omvat ook vergoeding van gevolgschade en transactieschade als hiervoor in 3.2.2 bedoeld.
De Nederlandse wetgever heeft het echter wenselijk geacht dat de contractuele bescherming van de consument-koper niet te zeer ten koste gaat van de detaillist-verkoper en dat de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de ondeugdelijkheid van het product primair bij de producent daarvan berust en niet bij de verkoper aan wie het gebrek evenzeer onbekend is als aan de koper. [6] Met het oog daarop is voor de consumentenkoop in art. 7:24 lid 2 BW bepaald dat, indien de tekortkoming van de verkoper bestaat in een gebrek als bedoeld in afdeling 3 van titel 3 van Boek 6 BW (hierna ook: een veiligheidsgebrek), de verkoper niet aansprakelijk is voor schade als in die afdeling bedoeld (behalve in de in lid 2 onder a-c omschreven gevallen). Aldus is de in art. 7:24 lid 2 BW neergelegde aansprakelijkheidsbeperking voor de verkoper, volgens de toelichting van de minister, “toegespitst op de gevolgschade veroorzaakt door gebreken in de afgeleverde zaak, een en ander als bedoeld in de EEG-richtlijn”. [7] De aansprakelijkheid ter zake van die in art. 6:190 lid 1 BW bedoelde schade wordt derhalve gekanaliseerd naar de producent van de gebrekkige zaak.
Art. 7:24 lid 2 BW houdt echter geen beperking in van de aansprakelijkheid van de verkoper voor door een veiligheidsgebrek veroorzaakte schade aan de door hem afgeleverde zaak zelf (transactieschade). Omdat bij deze schade geen sprake is van “schade als in die afdeling bedoeld”, valt zij buiten de in art. 7:24 lid 2 BW geregelde aansprakelijkheidsbeperking voor de verkoper. De aansprakelijkheid voor deze schade rust dan ook ingevolge de hoofdregel van art. 7:24 lid 1 BW op de verkoper en wordt niet gekanaliseerd naar de producent van de gebrekkige zaak. [8]
3.3.1
Het hiervoor in 3.1 weergegeven betoog van onderdeel 2 komt in wezen erop neer dat de verkoper ingevolge art. 7:24 lid 2 BW van zijn aansprakelijkheid voor schade aan de afgeleverde zaak wordt bevrijd, indien de non-conformiteit van deze zaak is gelegen in een veiligheidsgebrek in een onderdeel van die zaak waarvoor de producent van dat onderdeel aansprakelijk is op grond van afdeling 6.3.3 BW.
3.3.2
Deze opvatting kan niet als juist worden aanvaard. Uit hetgeen hiervoor in 3.2.3 is overwogen, blijkt dat art. 7:24 lid 2 BW naar de bedoeling van de wetgever ertoe strekt dat in de verhouding tussen verkoper en consument-koper de schade aan de verkochte zaak (in de verhouding tussen Lengers en [betrokkene 1] dus de schade aan het schip zelf) voor rekening van de verkoper blijft, en alleen de in art. 6:190 lid 1 BW bedoelde schade (in de verhouding tussen Lengers en [betrokkene 1] dus personenschade of zaakschade in de privésfeer aan een andere zaak dan het schip) naar de producent gekanaliseerd wordt. De parlementaire geschiedenis van art. 7:24 BW bevat geen aanknopingspunten voor de opvatting dat de wetgever de aansprakelijkheid van de verkoper verdergaand heeft willen beperken, ook niet in een geval als door het onderdeel bedoeld. Een verdergaande beperking zou voorts niet stroken met het uitgangspunt dat de koper bij ontbinding van de koopovereenkomst wegens de tekortkoming, jegens de verkoper aanspraak heeft op teruggave van de koopprijs.
3.3.3
Ook indien de producent van het gebrekkige bedieningspaneel van de airconditioning jegens [betrokkene 1] op grond van afdeling 6.3.3 BW aansprakelijk zou zijn voor de schade aan het schip omdat die schade in de rechtsverhouding tussen deze producent en [betrokkene 1] valt onder art. 6:190 lid 1, onder b, BW, doet dat niet af aan de contractuele aansprakelijkheid van Lengers op grond van art. 7:24 BW voor die schade. Het antwoord op de vraag of de producent van het bedieningspaneel van de airconditioning jegens [betrokkene 1] aansprakelijk is voor de schade aan het schip, welke vraag beantwoord moet worden aan de hand van de Richtlijn, kan daarom in het midden blijven.
3.3.4
Het voorgaande brengt mee dat onderdeel 2 berust op een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot art. 7:24 lid 2 BW en derhalve faalt.
3.4
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
3.5
Het incidentele beroep, dat is ingesteld onder de voorwaarde dat onderdeel 2 van het middel in het principale beroep tot vernietiging van het arrest van het hof leidt, behoeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwerpt het principale beroep;
- veroordeelt Lengers in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Mannheimer begroot op € 2.830,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron, S.J. Schaafsma en F.R. Salomons, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op
26 november 2021.

Voetnoten

1.Rechtbank Midden-Nederland 28 december 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:7045 en 16 augustus 2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:4237.
2.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 14 januari 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:295.
3.Richtlijn 85/374/EEG van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake de aansprakelijkheid voor produkten met gebreken, PbEG 1985, L 210/29, gewijzigd bij Richtlijn 1999/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 1999 tot wijziging van Richtlijn 85/374/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, PbEG 1999, L 141/20.
4.Bijvoorbeeld bij de totstandkoming van de implementatiewetgeving van de Richtlijn, in Kamerstukken II 1987/88, 19 636, nr. 6, p. 3 (onder 2), en bij de totstandkoming van art. 7:24 lid 2 BW, in Parl. Gesch. Boek 7 (Inv. 3, 5 en 6), p. 172 (onder 2) en p. 176 (onder 8).
5.Bijvoorbeeld bij de totstandkoming van de implementatiewetgeving van de Richtlijn, in Kamerstukken II 1985/86, 19 636, nr. 3, p. 11.
6.Parl. Gesch. Boek 7 (Inv. 3, 5 en 6), p. 22 en p. 159-160.
7.Parl. Gesch. Boek 7 (Inv. 3, 5 en 6), p. 176.
8.Zie Parl. Gesch. Boek 7 (Inv. 3, 5 en 6), p. 181 (onder B) en p. 236-237 (onder 3).