Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[eiser] ,
1.De procedure
Mannheimervordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van een geldsom aan [eiser] . De kantonrechter merkt dit aan als een kennelijke verschrijving, omdat uit de eerdere stukken duidelijk is dat het [eiser] zelf is die deze veroordeling vordert, terwijl uit deze akte niet volgt dat Mannheimer haar eis wenst te wijzigen.
2.De verdere beoordeling
devis– offerte – aan de kop van deze stukken. [gedaagde] heeft bovendien betwist dat het jacht aan de werf in [vestigingsplaats] is gerepareerd. Zij stelt dat [eiser] de kostenraming van [bedrijfsnaam 1] te hoog vond en dat hij het jacht uiteindelijk op de eigen werf van [gedaagde] heeft laten repareren. Ter onderbouwing hiervan heeft [gedaagde] een factuur van haar bedrijf, gericht aan [eiser] , van 18 augustus 2015 ingebracht waarop de naam van het jacht staat vermeld en waarop een bedrag van € 24.324,79,- inclusief btw wordt toegeschreven aan de post ‘Polyester werkzaamheden aan de crew cabin’.
1.000,00(2,5 punt x tarief € 400,00)
3.De beslissing
- over € 65.000,00 met ingang van 25 september 2013 tot de voldoening;
- over € 11.265,73 met ingang van 4 november 2015 tot de voldoening;
- over € 5.742,82 met ingang van 17 mei 2017 tot de voldoening;