Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
23 november 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 november 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een moord die in 2013 in Rotterdam heeft plaatsgevonden, waarbij de verdachte zijn zakenpartner en vriend heeft doodgeschoten met een vuurwapen, nadat hij ontdekte dat deze een relatie had met zijn vrouw. De Hoge Raad heeft zich in deze uitspraak gericht op twee belangrijke punten: de bewijsklachten en de duur van de gijzeling die is opgelegd in het kader van de schadevergoedingsmaatregel.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het arrest van het hof, maar alleen voor zover het hof de gijzeling heeft bepaald op 365 dagen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat, indien de duur van de gijzeling meer dan 360 dagen bedraagt, deze moet worden vastgesteld op een jaar, waarbij onder een jaar 360 dagen moet worden verstaan. Dit is van belang omdat er een discrepantie bestond tussen de definities van een jaar in het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak, behalve voor de bepaling van de duur van de gijzeling. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd voor zover deze de gijzeling op 365 dagen heeft vastgesteld en heeft bepaald dat de gijzeling voor de duur van ten hoogste een jaar kan worden toegepast. Het beroep is voor het overige verworpen.