ECLI:NL:HR:2021:161

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
29 januari 2021
Zaaknummer
19/04630
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep van het openbaar ministerie inzake vrijspraak voor medeplegen van cocaïne-invoer en -vervoer

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieberoep ingesteld door het openbaar ministerie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 23 april 2013. Het betreft een strafzaak waarin de verdachte werd vrijgesproken van het medeplegen van de invoer van een grote hoeveelheid cocaïne, de voorbereiding van een cocaïnetransport en het vervoeren van cocaïne, allemaal in strijd met de Opiumwet. De vrijspraak was gebaseerd op bewijsuitsluiting.

De Hoge Raad heeft zich in deze uitspraak gericht op de processuele voorvraag of het cassatieberoep van het openbaar ministerie aan de verdachte in persoon had moeten worden aangezegd, zoals vereist door artikel 433 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad oordeelt dat, nu uit het zaaksdossier niet kan worden afgeleid dat de verdachte op de hoogte is van het ingestelde cassatieberoep, de voortgang van de zaak in cassatie zich verzet tegen behandeling. Dit is in lijn met de ratio van artikel 434 lid 3 Sv, dat de verdachte de mogelijkheid moet bieden om zich tegen het cassatieberoep te verweren.

De Hoge Raad heeft daarom besloten de zaak van de rol te voeren, wat betekent dat de behandeling van de zaak wordt uitgesteld. Deze uitspraak heeft ook samenhang met andere zaken, waaronder nummer 19/04632 en ECLI:NL:HR:2014:1451.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/04630
Datum2 februari 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 23 april 2013, nummer 20/000225-10, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door het openbaar ministerie. Het heeft bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd dat de onderhavige zaak van de rol wordt gevoerd.

2.Beoordeling van de voortgang van de procedure

2.1
Voor de beoordeling van de voortgang van de procedure in cassatie zijn de volgende bepalingen van belang.
- Artikel 433 lid 1 Wetboek van Strafvordering (hierna Sv):
“Indien alleen het openbaar ministerie beroep in cassatie heeft ingesteld, wordt het beroep aan de verdachte in persoon aangezegd, tenzij zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat het beroep de verdachte bekend is.”
- Artikel 434 lid 1 en lid 3 Sv:
“1. De griffier van het gerecht, dat het vonnis of arrest heeft gewezen waartegen beroep in cassatie is ingesteld, zendt de stukken van het geding zo spoedig mogelijk aan de griffier van de Hoge Raad.
3. Indien alleen het openbaar ministerie beroep in cassatie heeft ingesteld, geschiedt de inzending niet of wordt aan haar, heeft zij ten onrechte plaats gehad, geen gevolg gegeven, dan nadat de in het eerste lid van artikel 433 bedoelde aanzegging heeft plaats gevonden of zich enige andere omstandigheid heeft voorgedaan, waaruit voortvloeit dat het beroep de verdachte bekend is.”
2.2
Op grond van artikel 434 lid 3 Sv kan de zaak nog niet door de Hoge Raad worden behandeld. De redenen daarvoor zijn vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal. De zaak zal daarom van de rol worden gevoerd.

3.Beslissing

De Hoge Raad voert de zaak van de rol.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 februari 2021.