ECLI:NL:HR:2021:1603

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
21/00198
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake dwangsom verzoek belanghebbende

In deze zaak heeft belanghebbende, vertegenwoordigd door P.R. Autar, beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 10 december 2020, nr. BK-20/00464. Dit beroep betreft een hoger beroep van de heffingsambtenaar en een incidenteel hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nr. ROT 19/538). De kwestie draait om een verzoek van belanghebbende om toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Rotterdam.

De Hoge Raad heeft het middel dat door belanghebbende is voorgesteld, beoordeeld. De uitkomst van deze beoordeling is dat het middel niet kan leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft in dit geval geen motivering hoeven geven voor zijn oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraken van de lagere rechters in stand blijven.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/00198
Datum5 november 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTERS & WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE ROTTERDAM
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 10 december 2020, nr. BK-20/00464, op het hoger beroep van de heffingsambtenaar en het incidenteel hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nr. ROT 19/538) betreffende een verzoek van belanghebbende om toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door P.R. Autar, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: het College), vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het College heeft een conclusie van dupliek ingediend.

2.Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft het middel over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat het middel niet kan leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van het middel is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2021.