ECLI:NL:HR:2021:1602
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag over dwangsom wegens niet tijdig doen uitspraak op bezwaar
In deze zaak heeft belanghebbende, vertegenwoordigd door P.R. Autar, beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 10 december 2020, nr. BK-20/00446. Dit beroep volgde op een hoger beroep van de heffingsambtenaar en een incidenteel hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nr. ROT 19/537). De kwestie betreft een verzoek van belanghebbende om toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar door het College van Burgemeesters en Wethouders van de gemeente Rotterdam.
De Hoge Raad heeft het middel dat door belanghebbende is voorgesteld, beoordeeld. De uitkomst van deze beoordeling was dat het middel niet kon leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft in dit geval geen verdere motivering hoeven geven voor zijn oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, wat betekent dat de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.