ECLI:NL:HR:2021:1599

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
21/01024
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens termijnoverschrijding

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie dat is ingesteld door [X1] en [X2], vertegenwoordigd door M. Dogan, tegen de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. De Hoge Raad heeft op 5 november 2021 uitspraak gedaan in deze zaak, die voortvloeit uit een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 januari 2021. De Centrale Raad van Beroep had in deze uitspraak de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en de Hoge Raad moest nu nagaan of het cassatieberoep ontvankelijk was.

De Hoge Raad constateerde dat het beroepschrift in cassatie niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend, zoals voorgeschreven in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De termijn eindigde op 8 maart 2021, maar het beroepschrift was pas op 9 maart 2021 ontvangen door de griffie van de Hoge Raad. De griffier had de belanghebbenden op 31 maart 2021 de gelegenheid gegeven om aan te tonen dat het beroepschrift voor het verstrijken van de termijn ter post was bezorgd, maar zij hebben van deze gelegenheid geen gebruikgemaakt.

Gelet op deze omstandigheden heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Dit arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de raadsheren J. Wortel, A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, met F. Treuren als waarnemend griffier.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/01024
Datum5 november 2021
ARREST
in de zaak van
[X1] en [X2] te [Z] (hierna: belanghebbenden),
vertegenwoordigd door M. Dogan
tegen
de RAAD VAN BESTUUR VAN DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Centrale Raad van Beroep van 21 januari 2021, nrs. 18/1041 AOW en 18/1042 AOW [1] .

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De griffier van de Centrale Raad van Beroep heeft op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep aangetekend dat een afschrift van die uitspraak aangetekend aan partijen is verzonden op 25 januari 2021.
Uit een door de griffier van de Hoge Raad op het beroepschrift in cassatie gestelde aantekening blijkt dat dit beroepschrift op 9 maart 2021 bij de griffie van de Hoge Raad is ontvangen.
Het beroepschrift in cassatie is dus niet ingediend binnen de in artikel 6:7 Awb gestelde termijn van zes weken, die in dit geval eindigde op 8 maart 2021.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbenden bij aangetekende brief van 31 maart 2021 in de gelegenheid gesteld aan te tonen dat het beroepschrift voor het einde van de beroepstermijn ter post is bezorgd, dan wel mee te delen waarom de beroepstermijn is overschreden. Deze brief is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgeleverd op het door belanghebbenden opgegeven adres. Belanghebbenden hebben van deze gelegenheid geen gebruikgemaakt.
Het beroep in cassatie moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2021.