Uitspraak
vertegenwoordigd door M. Dogan
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie dat is ingesteld door [X1] en [X2], vertegenwoordigd door M. Dogan, tegen de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. De Hoge Raad heeft op 5 november 2021 uitspraak gedaan in deze zaak, die voortvloeit uit een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 januari 2021. De Centrale Raad van Beroep had in deze uitspraak de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en de Hoge Raad moest nu nagaan of het cassatieberoep ontvankelijk was.
De Hoge Raad constateerde dat het beroepschrift in cassatie niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend, zoals voorgeschreven in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De termijn eindigde op 8 maart 2021, maar het beroepschrift was pas op 9 maart 2021 ontvangen door de griffie van de Hoge Raad. De griffier had de belanghebbenden op 31 maart 2021 de gelegenheid gegeven om aan te tonen dat het beroepschrift voor het verstrijken van de termijn ter post was bezorgd, maar zij hebben van deze gelegenheid geen gebruikgemaakt.
Gelet op deze omstandigheden heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Dit arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de raadsheren J. Wortel, A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, met F. Treuren als waarnemend griffier.