Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
2 november 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 november 2021 uitspraak gedaan in een cassatieberoep dat was ingesteld door de klager, vertegenwoordigd door advocaat D.P. Kant. Het beroep was gericht tegen een beschikking van de rechtbank Overijssel van 8 januari 2020, waarin een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering werd behandeld. De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager in het beroep.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het cassatieberoep niet op rechtsgeldige wijze was ingesteld. De redenen hiervoor zijn uiteengezet in de conclusie van de advocaat-generaal. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de gemachtigde vertegenwoordiger van de klager, in de zin van artikel 450.1.b van het Wetboek van Strafvordering, niet door middel van een schriftelijke volmacht een rechtsmiddel kan aanwenden. In plaats daarvan dient de vertegenwoordiger in persoon ter griffie te verschijnen en daar de volmacht van degene die het rechtsmiddel aanwendt over te leggen.
Op basis van deze overwegingen heeft de Hoge Raad het cassatieberoep van de klager niet-ontvankelijk verklaard. Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.