Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
(...)
(...)
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
2 november 2021.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beklag tegen de inbeslagname van een hond, die betrokken was bij een bijtincident waarbij een 6-jarig kind gewond raakte. De Hoge Raad behandelt de vraag of de rechtbank zelf een strafvorderlijk belang kan aannemen, ondanks het standpunt van de officier van justitie dat dit belang er niet is. De rechtbank had het klaagschrift van de klaagster ongegrond verklaard, maar de Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank niet had mogen treden in de beoordeling van het strafvorderlijk belang, aangezien de officier van justitie had aangegeven dat dit belang zich niet verzet tegen teruggave van de hond. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeert dat de wet niet voorziet in de mogelijkheid voor de rechter om voorwaarden te verbinden aan de teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen. De beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en de zaak wordt terugverwezen voor herbehandeling.
De zaak begon met de inbeslagname van de hond op 27 maart 2021, na het bijtincident. De rechtbank oordeelde dat het belang van strafvordering zich verzette tegen teruggave, gezien de ernst van het incident en het recidivegevaar van de hond, zoals beschreven in een gedragsrapportage van de Universiteit Utrecht. De officier van justitie had echter tijdens de zitting aangegeven dat de hond onder strenge voorwaarden teruggegeven kon worden. De Hoge Raad benadrukt dat de rechter in beklagzaken niet vooruit mag lopen op de uitkomst van een hoofdzaak en dat de beslissing van de officier van justitie leidend is in de beoordeling van het strafvorderlijk belang.
Uiteindelijk vernietigt de Hoge Raad de beschikking van de rechtbank en wijst de zaak terug, zodat deze opnieuw kan worden behandeld, waarbij de Hoge Raad zelf de mogelijkheid van teruggave onder voorwaarden kan overwegen, zoals gesteld in de gedragsrapportage.