ECLI:NL:HR:2021:1573

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
21/03135
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op hond na bijtincident met kind en de beoordeling van strafvorderlijk belang

In deze zaak gaat het om een beklag tegen de inbeslagname van een hond, die betrokken was bij een bijtincident waarbij een 6-jarig kind gewond raakte. De Hoge Raad behandelt de vraag of de rechtbank zelf een strafvorderlijk belang kan aannemen, ondanks het standpunt van de officier van justitie dat dit belang er niet is. De rechtbank had het klaagschrift van de klaagster ongegrond verklaard, maar de Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank niet had mogen treden in de beoordeling van het strafvorderlijk belang, aangezien de officier van justitie had aangegeven dat dit belang zich niet verzet tegen teruggave van de hond. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeert dat de wet niet voorziet in de mogelijkheid voor de rechter om voorwaarden te verbinden aan de teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen. De beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en de zaak wordt terugverwezen voor herbehandeling.

De zaak begon met de inbeslagname van de hond op 27 maart 2021, na het bijtincident. De rechtbank oordeelde dat het belang van strafvordering zich verzette tegen teruggave, gezien de ernst van het incident en het recidivegevaar van de hond, zoals beschreven in een gedragsrapportage van de Universiteit Utrecht. De officier van justitie had echter tijdens de zitting aangegeven dat de hond onder strenge voorwaarden teruggegeven kon worden. De Hoge Raad benadrukt dat de rechter in beklagzaken niet vooruit mag lopen op de uitkomst van een hoofdzaak en dat de beslissing van de officier van justitie leidend is in de beoordeling van het strafvorderlijk belang.

Uiteindelijk vernietigt de Hoge Raad de beschikking van de rechtbank en wijst de zaak terug, zodat deze opnieuw kan worden behandeld, waarbij de Hoge Raad zelf de mogelijkheid van teruggave onder voorwaarden kan overwegen, zoals gesteld in de gedragsrapportage.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/03135 B
Datum2 november 2021
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 8 juni 2021, nummer RK 21/814, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klaagster],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
hierna: de klaagster.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft J. Biemond, advocaat te ’sGravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige op artikel 448 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de ongegrondverklaring van het klaagschrift door de rechtbank.
2.2.1
De rechtbank heeft het klaagschrift, dat strekt tot teruggave van de onder de klaagster inbeslaggenomen hond, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
“Inleiding
Op 27 maart 2021 is onder klager een hond inbeslaggenomen. Het gaat om een teef, van het ras Rottweiler, genaamd [hond] (hierna: [hond]) in beslag genomen op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering. Het beklag strekt tot teruggave van [hond].
(...)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat het beklag gegrond kan worden verklaard en [hond] kan worden teruggegeven aan klager, onder de strenge en cumulatieve voorwaarden die zijn vermeld in de gedragsrapportage die door de Universiteit Utrecht is opgesteld.
(...)
Het oordeel van de rechtbank
(...)
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt en dat van de rechter niet gevergd kan worden ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel (Hoge Raad 18 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:736).
Het gaat in deze zaak om een op de voet van artikel 94 Wetboek van Strafvordering gelegd beslag. In geval van een beklag van de beslagene tegen een zodanig beslag dient de rechter te beoordelen of het belang van strafvordering het beslag vordert. Het door artikel 94 Sv beschermde belang verzet zich bijvoorbeeld tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.
Uit het dossier komt naar voren dat [hond] betrokken is geweest bij een ernstig bijtincident. [hond] is tijdens het uitlaten los geraakt en is achter een 6-jarige jongen gerend, waarna zij de jongen in het been heeft gebeten en is blijven vasthouden. Als gevolg daarvan is bij het slachtoffer een diepe wond in het been ontstaan. De officier van justitie heeft ter zitting meegedeeld dat nog een vervolgingsbeslissing moet worden genomen, maar dat ook een verdenking bestaat op grond van de artikelen 302 Sr (zware mishandeling) en 308 Sr (zwaar lichamelijk letsel door schuld).
Door de Universiteit Utrecht is een gedragsrapportage opgemaakt ten aanzien van [hond]. Daarin weliswaar de teruggave van [hond] aan de eigenaars mogelijk wordt geacht onder strenge voorwaarden, maar daaruit blijkt ook dat het recidivegevaar hoog is. Op pagina 21 wordt vermeld: “[hond] toont veel spanningssignalen en een onzekere houding in verschillende contexten en bij verschillende prikkels, zoals bij het aangeraakt worden door een onbekende en bij de poppentesten. Wanneer er beweging bij de prikkel komt, komen daarbij elementen van opwinding en van najagen. Zo hapt en bijt [hond] meermaals kort achter elkaar wanneer de pop haar tijdens de poppentesten nadert en hapt ze bij versneld naderen met een verlaagd lichaam, wanneer de pop langs haar hopt. Ook bij het bijtincident was er sprake van een weg bewegend kind en de resultaten van de gedragstest lijken een identiek beeld te geven. [...] [hond] toont dus in een veelheid van situaties dreiggedrag en bijtgedrag en in andere situaties najaaggedrag met soms happen/bijten. Hoewel zij door een capabele geleider direct, geheel en langdurig af te leiden lijkt, wordt het risico naar mensen, inclusief kinderen daarom ingeschat als zeer hoog, zeker als deze bewegen.”
Gelet op het summiere karakter van het onderzoek in raadkamer in beklagzaken, de ernst van het feit en de inhoud van de gedragsrapportage, acht de rechtbank het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de politierechter, later oordelend, de hond verbeurd zal verklaren of onttrekken aan het verkeer. Het belang van strafvordering verzet zich daarom tegen opheffing van het beslag, zodat het beklag ongegrond moet worden verklaard.”
2.2.2
Volgens het proces-verbaal van de raadkamerzitting heeft de officier van justitie daar onder meer het volgende aangevoerd:
“De vraag is of er nog een grond is voor het voortduren van het beslag. De hond hoeft niet ten behoeve van de waarheidsvinding in beslag te blijven. De vervolgingsbeslissing is nog niet genomen. Ik maak uit het dossier op dat het een eenmalig incident is, maar tussen de regels door lees ik wel dat de hond wel eens los is geschoten en niet altijd onder controle is. Ik schrik van de gedragsrapportage waaruit blijkt wat de hond doet in reactie op bepaalde acties. Ik schrik van het hoge risico dat genoemd wordt. Tegelijk staat er dat er onder bepaalde omstandigheden de mogelijkheid is er aan te werken. Het is een jonge hond met de mogelijkheid tot ontwikkeling. Het belangrijkste is of aan alle voorwaarden voldaan kan worden en ik denk dat klager bereid en in staat is om aan alle voorwaarden te voldoen. Ik concludeer dat het klaagschrift gegrond moet worden verklaard en dat daarbij streng toezicht moet worden gehouden op de naleving van alle voorwaarden die in de gedragsrapportage geschetst zijn.”
2.3
De rechtbank heeft vastgesteld dat onder de klaagster op de voet van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) beslag is gelegd op de in het klaagschrift bedoelde hond. Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene dat is gericht tegen een beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv, moet de rechter a. beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo nee, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast. (Vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, rechtsoverweging 2.8.)
2.4
Ingevolge artikel 116 lid 1 Sv doet het openbaar ministerie de inbeslaggenomen voorwerpen teruggeven aan de beslagene, zodra het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet. In het systeem van de wet ligt aldus besloten dat, indien het openbaar ministerie bij de behandeling van een beklag als bedoeld in artikel 552a Sv te kennen geeft van oordeel te zijn dat het belang van strafvordering zich niet meer tegen de gevraagde teruggave verzet, de rechter, zonder zelf in een beoordeling van dit laatste punt te treden, op het klaagschrift dient te beslissen. (Vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, rechtsoverweging 2.10.)
2.5
Volgens het onder 2.2.2 weergegeven proces-verbaal heeft de officier van justitie zich tijdens de behandeling in raadkamer op het standpunt gesteld dat het strafvorderlijk belang zich niet verzet tegen teruggave van de inbeslaggenomen hond. Gelet op wat onder 2.3 en 2.4 is overwogen, had de rechtbank daarom niet mogen treden in een beoordeling of het belang van strafvordering zich niet meer tegen de gevraagde teruggave verzet.
2.6
Het cassatiemiddel is gegrond.
2.7
Met het oog op de verdere afdoening van de zaak merkt de Hoge Raad op dat de wet niet voorziet in de mogelijkheid dat de rechter die oordeelt over een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a lid 1 Sv voorwaarden verbindt aan de teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het tweede cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 november 2021.