Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
19 oktober 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 30 oktober 2019 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1983, was betrokken bij een criminele organisatie die zich bezighield met de invoer van cocaïne, en werd beschuldigd van meerdere delicten onder de Opiumwet, waaronder deelname aan een criminele organisatie (artikel 11b Opiumwet) en het medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van Opiumwetdelicten (artikel 10a Opiumwet). Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het aannemen van een gift als ambtenaar, wetende dat deze gift bedoeld was om hem te bewegen tot bepaalde handelingen (artikel 363 Sr), en het voorhanden hebben van een wapen (artikel 26 jo. artikel 55 WWM).
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat E.E.W.J. Maessen. De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam in stand blijft.