Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
19 oktober 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 30 oktober 2019 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1971, was betrokken bij een criminele organisatie die zich bezighield met de invoer van cocaïne, en werd beschuldigd van verschillende overtredingen van de Opiumwet, omkoping van douaneambtenaren, en het voorhanden hebben van wapens en munitie. De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen van de verdachte beoordeeld, die onder andere betrekking hadden op de opzet op het voorbereiden en bevorderen van de invoer van ongeveer 20 kg cocaïne, de voorbereiding van Opiumwetdelicten door het verschaffen van inlichtingen, en de redelijke termijn in feitelijke aanleg. De advocaat-generaal E.J. Hofstee had geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verdachte niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte.