Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
12 oktober 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de verdachte, geboren in 1951. Het beroep was ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 5 april 2019. De verdachte had geen cassatiemiddelen ingediend, wat een vereiste is volgens de wet. De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, omdat de verdachte niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichting om tijdig een schriftuur met cassatiemiddelen in te dienen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroep van de verdachte niet in behandeling kan worden genomen, zoals bepaald in artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.