In deze zaak hebben de eiseressen, [eiseres 1] N.V. en [eiseres 2] B.V., beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de vraag of verlofdagen die zijn opgebouwd tijdens buitenlandperiodes moeten worden meegenomen voor de gelding van de wachtgeldregeling, wanneer er geen nieuw werk is. De Hoge Raad heeft de klachten van de eiseressen over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft daarbij geen verdere motivering hoeven geven, omdat de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft het beroep van de eiseressen verworpen en hen veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. De kosten zijn begroot op € 902,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente indien de eiseressen deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak voldoen. Het arrest is gewezen door de vicepresident C.A. Streefkerk en de raadsheren M.J. Kroeze, C.H. Sieburgh, H.M. Wattendorff en F.J.P. Lock, en is openbaar uitgesproken door raadsheer H.M. Wattendorff.