In deze zaak heeft de Stichting Divine Romance Ministries, gevestigd te Rotterdam, cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 7 april 2020. De Stichting, vertegenwoordigd door advocaat C.S.G. Janssens, betwistte de uitspraak van het hof, waarin de Gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door advocaat J.W. de Jong, als verweerder optrad. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de Stichting over het arrest van het hof niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, omdat de vragen die aan de orde waren niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de feiten van de zaak, waaronder het vonnis van de kantonrechter te Rotterdam van 7 oktober 2016 en eerdere arresten van het gerechtshof Den Haag. De kern van de zaak betreft de vraag of er sprake is van een gebrek in de zin van artikel 7:204 BW, en of dit leidt tot een vermindering van de huurprijs op basis van artikel 7:207 BW, of dat er sprake is van wanprestatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het cassatieberoep van de Stichting verworpen en haar veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 6.971,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.