ECLI:NL:HR:2021:1329

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
17 september 2021
Zaaknummer
20/02395
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch over overdrachtsbelasting

In deze zaak heeft [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 25 juni 2020, nr. 19/00610. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. BRE 17/3449) betreffende een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan overdrachtsbelasting. De belanghebbende, vertegenwoordigd door A.J. de Ruiter, heeft een aantal middelen voorgesteld in het cassatieberoep. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend en aanvullingen op zowel het beroepschrift als het verweerschrift ingediend. Na beoordeling van de middelen heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de beoordeling van de middelen niet vereist dat er antwoord wordt gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, en dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 17 september 2021.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/02395
Datum17 september 2021
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 25 juni 2020, nr. 19/00610, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. BRE 17/3449) betreffende een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan overdrachtsbelasting.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door A.J. de Ruiter, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
Belanghebbende heeft – binnen de cassatietermijn – een geschrift ingediend, dat de Hoge Raad aanmerkt als een aanvulling op het beroepschrift in cassatie.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
De Staatssecretaris heeft – nadat hij daartoe in gelegenheid was gesteld – een geschrift ingediend, dat de Hoge Raad aanmerkt als een aanvulling op het verweerschrift in cassatie.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De Hoge Raad heeft de middelen over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2021.