ECLI:NL:HR:2021:1328
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de schenkbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 september 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOF) in de schenkbelasting. De belanghebbende, vertegenwoordigd door J.A.H. Schilderinck en R.H.M. Loves, had een beroep gedaan op de BOF na het verkrijgen van aandelen in een BV van haar vader. De BV, die zich bezighoudt met de verhuur van garageboxen en bedrijfsruimten, had niet de BOF toegepast bij de aanslag in de schenkbelasting. De Inspecteur had de BOF niet toegepast, wat leidde tot een hoger beroep bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Het Hof oordeelde dat de BV geen materiële onderneming drijft zoals vereist voor de toepassing van de BOF. Het Hof stelde vast dat de activiteiten van de BV niet meer omvatten dan normaal vermogensbeheer, ondanks dat de aandeelhouders en hun dochters actief betrokken waren bij de BV. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat de BV een materiële onderneming drijft. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.
Deze uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van de materiële onderneming voor de toepassing van de BOF in de schenkbelasting, en dat de aard en omvang van de werkzaamheden van de BV objectief moeten worden beoordeeld.