ECLI:NL:HR:2021:1314

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
17 september 2021
Zaaknummer
20/02838
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Centrale Raad van Beroep inzake Algemene Kinderbijslagwet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 september 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 augustus 2020, nr. 19/593 AKW. De zaak betreft een hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. 18/3759) over een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet. Belanghebbende, vertegenwoordigd door J.H. Kruseman, heeft een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Hof. De SVB, vertegenwoordigd door N. Zuidersma-Hovers, heeft een verweerschrift ingediend, waarna belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend.

De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, en is openbaar uitgesproken op 17 september 2021.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/02838
Datum17 september 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de RAAD VAN BESTUUR VAN DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Centrale Raad van Beroep van 5 augustus 2020, nr. 19/593 AKW, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. 18/3759) betreffende een besluit van de Sociale verzekeringsbank (hierna: de SVB) ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door J.H. Kruseman, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
De SVB, vertegenwoordigd door N. Zuidersma-Hovers, heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep
beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging
van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is
gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te
geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie
artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2021.