Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Uitgangspunten in cassatie
Naast tanks voor de lading (ladingtanks) beschikt het schip over twee zogenoemde sloptanks, een aan stuurboord met een capaciteit van 7 m3 en een aan bakboord van 6 m3. Sloptanks dienen voor de tijdelijke opslag van lading die na lossing als restlading (niet verontreinigd restant) of als residu (verontreinigd restant) achterblijft in de ladingtanks en pijpleidingen van een tankschip wanneer die resten en/of residuen niet met een volgende lading mogen worden vermengd.
3.De oordelen van het Hof
4.Het wettelijke kader
Op grond van het tweede lid van artikel 34 van het Uitvoeringsbesluit mag het bescheid dat wordt gebruikt om de herkomst aan te tonen van accijnsgoederen die niet onder een accijnsschorsingsregeling worden vervoerd, niet ouder zijn dan zes dagen, tenzij wordt aangetoond dat het vervoer langer dan zes dagen geleden is aangevangen.
In artikel 54, lid 1, van de Uitvoeringsregeling is bepaald dat als een in artikel 34, lid 1, van het Uitvoeringsbesluit bedoeld bescheid kan dienen een factuur of een vervoersbescheid.
5.Beoordeling van het middel
i) restlading wordt alleen in de sloptanks opgeslagen met het doel deze te voegen bij de eerst volgende nieuwe lading waarmee de restlading verenigbaar is;
ii) in de ladingtanks of leidingen bevinden zich geen minerale oliën die verenigbaar zijn met de restlading in de sloptanks;
iii) de schipper geeft op verzoek de tekeningen en beschrijvingen van de op het schip aanwezigen ladingtanks, sloptanks en het daarbij behorende stelsel van leidingen ter inzage aan de Douane; en
iv) de restlading die niet (meer) kan worden verenigd met een nieuwe lading en niet langer aan boord kan worden gehouden
,alsmede de ladingresiduen worden afgegeven aan daartoe aangewezen inzamelaars, bewaarders of bewerkers en/of verwerkers. Deze inzamelaars, bewaarders, bewerkers en/of verwerkers moeten afgegeven restladingen en ladingresiduen opslaan in een accijnsgoederenplaats.
De staatssecretaris van Financiën heeft in Mededeling 61 (onderdeel 2.4) verder als voorwaarde gesteld dat de schipper verplicht is om in een zogenoemd ‘ladingboek binnentankvaart’ aantekening te houden van de in de verschillende ladingtanks en sloptanks aanwezige restlading en ladingresiduen. Het ladingboek betreft volgens Mededeling 61 een modelboek dat in het kader van het voldoen aan milieuregels is ontwikkeld in overleg met internationale organisaties van het vervoerend en verladend binnenvaartbedrijfsleven. In een dergelijk ladingboek worden onder meer geadministreerd de soort(en) en de hoeveelhe(i)d(en) van restlading en ladingresiduen en het tijdstip waarop die restlading en residuen zijn ontstaan. Verder moet de schipper van alle voorafgaande documenten die zijn gebruikt bij het vervoer van de partij minerale oliën waarvan de restlading en de ladingresiduen deel hebben uitgemaakt, kopieën bij dat ladingboek bewaren.
Uit het internationale karakter van het vervoer dat bedrijven als dat van belanghebbende verrichten, te weten het in opdracht van derden per tankschip (internationaal) vervoeren van diverse vloeistoffen, waaronder met name minerale oliën en olieproducten, kan niet anders volgen dan dat die bedrijvenminerale oliën en olieproducten vervoeren die niet in Nederland in de heffing van accijns zijn betrokken. Dit geldt dan ook voor de inhoud van sloptanks.
Dit een en ander brengt mee dat in een geval als het onderhavige, waarinde ondernemer zonder krachtens de wet vereiste bescheiden, dus buiten het toezicht van de Belastingdienst, in sloptanks minerale oliën vervoert of voorhanden heeft, het vermoeden gerechtvaardigd is dat deze minerale oliën niet op een eerder moment in de heffing van accijns zijn betrokken
.Het ligt op de weg van die ondernemer om dit vermoeden te ontzenuwen.
Daarnaast wordt aan heffing van accijns ontkomen indien met betrekking tot deze minerale oliën is voldaan aan de voorwaarden van Mededeling 61.
Ook kan belanghebbende, die de niet-gepubliceerde Mededeling 61 niet kende, gelet op hetgeen hiervoor in 5.2.9 is overwogen, feiten en omstandigheden stellen en bij betwisting aannemelijk maken op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat materieel is voldaan aan de hiervoor in 5.2.6, eerste alinea, onder i) tot en met iv) bedoelde voorwaarden van Mededeling 61.