Het hofheeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Daartoe heeft het hof, samengevat en voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen.
Anders dan Hoist betoogt, volgt uit de genoemde beslissingen van de Hoge Raad (zie hiervoor in 2.1 onder (ix) en (x)) niet dat de vorderingen die Vodafone diende over te dragen, niet bestonden omdat de telefoonabonnementen met telefoon niet voldeden aan de regels over koop op afbetaling. Als het toesteldeel van het telefoonabonnement niet van kracht is geworden in de zin van art. 7A:1576 lid 2 BW (oud) omdat de koopprijs voor de telefoon niet in de overeenkomst is opgenomen, heeft dat niet tot gevolg dat het telefoonabonnement met telefoon als geheel niet van kracht is geworden. Deze wetsbepaling ziet alleen op koop op afbetaling en niet op het gedeelte van het telefoonabonnement dat betrekking heeft op het verlenen van telecommunicatiediensten. Ten aanzien van het toestelgedeelte geldt dat de overeenkomsten die Vodafone met consumenten heeft gesloten niet van meet af aan nietig zijn, maar in zoverre kunnen worden vernietigd. Consumenten kunnen het gedeelte van de telefoonabonnementen dat ziet op het verlenen van telecommunicatiediensten niet aantasten. Uitgaande van de geldigheid van de met consumenten gesloten telefoonabonnementen kon Vodafone de daaruit voortvloeiende vorderingen aan Hoist verkopen en leveren. Hoist heeft niet gesteld dat consumenten voorafgaand aan de cessie reeds van hun vernietigingsrecht gebruik hebben gemaakt. (rov. 3.3-3.5)
Art. 7:10 BW – dat op grond van art. 7:47 BW van overeenkomstige toepassing is op de koop van een vordering op naam – bepaalt dat het gekochte voor risico is van de koper vanaf het moment van levering. Van deze bepaling zijn partijen niet bij de cessieovereenkomst afgeweken. Hoist was verplicht de door Vodafone aangedragen vorderingen op naam te aanvaarden, tenzij het vorderingen betrof die een in art. 4.1 van de cessieovereenkomst genoemde eigenschap hadden. Als dit het geval was, had Hoist drie maanden na de toezending van het overdrachtsbestand de gelegenheid Vodafone daarop aan te spreken. Als kwam vast te staan dat Vodafone bekend was of had moeten zijn met een in art. 4.1 genoemde diskwalificerende eigenschap, diende Vodafone op grond van art. 4.2 van de overeenkomst de desbetreffende vordering terug te kopen en geleverd te krijgen door middel van een retrocessie. Tussen partijen staat vast dat geen van de in art. 4.1 genoemde gevallen zich heeft voorgedaan, althans dat Hoist in verband met de onderhavige problematiek art. 4.2 niet heeft ingeroepen. (rov. 3.6)
In het licht van het voorgaande kan niet worden aangenomen dat Vodafone is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. Vodafone heeft de vorderingen aan Hoist geleverd zoals deze waren en op de wijze zoals in de overeenkomst is bepaald. Geen van de in de overeenkomst benoemde
gevallen waarin een vordering niet aan de overeenkomst beantwoordt, heeft zich voorgedaan. De bezwaren van Hoist zien op de juridische kwalificatie die in rechte aan de overgedragen vorderingen dient te worden gegeven en de gevolgen daarvan,namelijk dat deze deels voortvloeien uit overeenkomsten van koop op afbetaling of kredietovereenkomsten die deels vernietigd kunnen worden. Niet kan worden vastgesteld dat de juridische kwalificatie van de vorderingen door Vodafone in de overeenkomst is gegarandeerd, dan wel dat vorderingen die voortvloeien uit een overeenkomst van koop op afbetaling of kredietovereenkomst van levering aan Hoist zijn uitgesloten. Van een tekortkoming in de nakoming van Vodafone is daarmee geen sprake. Anders dan Hoist betoogt, kan op grond van de enkele omstandigheid dat de telefoonabonnementen die consumenten met Vodafone hebben gesloten in het licht van de nieuwe rechtspraak van de Hoge Raad deels aan vernietiging bloot staan, niet worden geconcludeerd dat Vodafone ten opzichte van Hoist is tekortgeschoten in de nakoming van haar leveringsverplichtingen. Een en ander komt in de onderlinge relatie tussen partijen niet op grond van de overeenkomst, de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening van Vodafone. Voor zover Hoist met een beroep op art. 7:15 BW stelt dat Vodafone de vorderingen niet heeft geleverd vrij van bijzondere lasten of beperkingen, wordt zij daarin niet gevolgd. De juridische kwalificatie van de overeenkomsten waaruit de vorderingen voortvloeien kan niet als een bijzondere last of beperking in de zin van deze bepaling worden aangemerkt. (rov. 3.7)
Het beroep op dwaling faalt. De overeenkomst is gesloten door twee grote professionele partijen. Hoist is gespecialiseerd in het overnemen, beheren en incasseren van vorderingen. Op de Nederlandse markt was zij op het moment van het sluiten van de overeenkomst al enige tijd actief en zij werkte samen met het Nederlandse deurwaarderskantoor GGN, dat het incassotraject van de vorderingen voor haar rekening nam. De prejudiciële vragen die hebben geleid tot de genoemde beslissingen van de Hoge Raad (zie hiervoor in 2.1 onder (ix) en (x)) zijn gepubliceerd op de website rechtspraak.nl en waren daarmee voor iedereen kenbaar. Partijen die actief waren op het gebied van vorderingen in de telecommarkt zoals Hoist en het deurwaarderskantoor waarmee zij samenwerkte, konden daarvan kennisnemen. Rechters hebben hun werkwijze aan de uitspraken van de Hoge Raad aangepast en zijn in incassoprocedures uitgebreidere onderbouwing gaan vragen van vorderingen die uit telefoonabonnementen met toestel voortvloeien. Dat was met name het gevolg van het feit dat de rechter de bepalingen die van toepassing zijn op koop op afbetaling ambtshalve moet toepassen, zoals door de Hoge Raad in de tweede prejudiciële procedure is beslist. Als gevolg van die kritische houding van rechters kon Hoist haar vorderingen niet of alleen tegen veel hogere kosten innen. In aanmerking moet worden genomen dat voordat de Hoge Raad de eerste prejudiciële beslissing heeft gewezen, naar de aard van de zaak onzeker was hoe de vragen beantwoord zouden worden. Tevens was onduidelijk wat de gevolgen daarvan zouden kunnen zijn. Die onzekerheid heeft aanmerkelijke tijd geduurd. Het was nodig om nogmaals prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Alle omstandigheden in aanmerking genomen, behoefde Vodafone Hoist niet voorafgaand aan het sluiten van de cessieovereenkomst over de prejudiciële vragen in te lichten. (rov. 3.13)