ECLI:NL:HR:2021:1073
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake belastingaanslagen en boetebeschikkingen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juli 2021 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van belanghebbende, [X], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 10 december 2020, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag werd behandeld. De zaak betrof de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2015, alsook de daarbij gegeven boetebeschikking en de beschikking inzake belastingrente. Daarnaast ging het om de aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en de bijbehorende beschikking inzake belastingrente.
De Hoge Raad oordeelde dat het beroepschrift in cassatie niet voldeed aan de vereisten van artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het niet de gronden van het beroep bevatte. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 22 januari 2021 in de gelegenheid gesteld om dit verzuim binnen zes weken te herstellen, maar belanghebbende heeft dit verzuim niet hersteld. De Hoge Raad concludeerde daarom dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk was, met toepassing van artikel 6:6 Awb. De Hoge Raad zag geen aanleiding om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.
De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de formele vereisten voor het indienen van een beroep in cassatie, en de gevolgen van het niet tijdig herstellen van verzuimen in het proces.