Uitspraak
wonende te [woonplaats],
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
2 juli 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. Betrokkene, wonende te [woonplaats], heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 24 december 2020 en 7 januari 2021 zijn gegeven in de zaak C/02/380091/FA RK 20/6589. De officier van justitie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant is als verweerder in cassatie betrokken, maar is niet verschenen. De advocaat van betrokkene, G.E.M. Later, heeft schriftelijk gereageerd op de conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer, die strekte tot verwerping van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft de klachten van betrokkene over de beschikkingen van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst van deze beoordeling is dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de beschikkingen. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het cassatieberoep verworpen, waarmee de eerdere beschikkingen van de rechtbank in stand blijven. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door raadsheer M.J. Kroeze.