Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Uitgangspunten in cassatie
De statutaire vestigingsplaats van belanghebbende is gelegen in Nederland. De bezittingen van belanghebbende bestaan per 31 december 2006 uit bankrekeningen, effecten, vorderingen op de aandeelhouder en op een gelieerde vennootschap, alsmede certificaten van aandelen die een belang van 12,5 procent vertegenwoordigen in een vennootschap waarvan de aandeelhouder tot eind 2006 (tezamen met een derde) bestuurder was.
3.De oordelen van het Hof
,certificaten van aandelen te kopen en het besluit om certificaten van aandelen aan de aandeelhouder te verkopen, zijn genomen in Sint Maarten. In verband met de houdsteractiviteiten heeft het Hof verder nog overwogen dat, zeker gezien het door de Inspecteur aangedragen bewijs met betrekking tot de frequentie en duur van de aanwezigheid van de aandeelhouder in Nederland, belanghebbende haar standpunt dat de aandeelhouder op die momenten steeds in Sint Maarten was, van meer onderbouwing had moeten voorzien dan zij heeft gedaan.
,noch door de aandeelhouder zijn genomen, maar dat ook hier het Nederlandse kantoor van de belastingadviseurs de leiding heeft gehad. Daarbij heeft het Hof in aanmerking genomen (i) dat dit kantoor met betrekking tot de beleggingsportefeuilles in Curaçao in feite de functies heeft verricht die normaliter het bestuur zou verrichten, (ii) dat het onder beheer van het bestuur gebrachte vermogen in Singapore relatief zeer gering was, en (iii) dat naar zijn oordeel de borgstelling door belanghebbende voor de conserverende aanslag die is opgelegd aan de aandeelhouder geen relevante kernactiviteit van belanghebbende was
,dan wel, zo dit anders zou zijn, dat de beslissingen op dit punt, in het licht van alle overige feiten en omstandigheden die wijzen op aansturing vanuit Nederland, niet voldoende zijn om tot een andere slotsom te komen dan vermeld in 5.48.1 van zijn uitspraak (hiervoor in 3.4 weergegeven).
4.Beoordeling van de middelen
Anders dan het middel betoogt, kan niet ervan worden uitgegaan dat een belastingadviseur nimmer ondernemingsbeslissingen neemt ten aanzien van een tot zijn klantenkring behorende vennootschap. Dat het niet voor de hand ligt dat de zoon kernbeslissingen zou hebben genomen omdat deze geen aandeelhouder is van belanghebbende en ook niet een officiële functie bij haar heeft, behoefden het Hof niet van zijn oordelen te weerhouden. Waar het middel betoogt dat áls belanghebbende niet, zoals zij voor het Hof verdedigde, werd bestuurd door haar formele bestuur in Singapore, het – gelet op de aard van de kernbeslissingen en op het karakter van belanghebbende (een vennootschap zonder onderneming en zonder werknemers, die daardoor is gericht op het belang van de aandeelhouder) – niet anders kan zijn dan dat zij werd bestuurd door de aandeelhouder en dus vanuit Sint Maarten, miskent het middel dat het Hof ermee rekening heeft gehouden dat de beslissingen zullen zijn genomen in samenspraak met de aandeelhouder. Een dergelijke samenspraak dwingt echter niet tot de conclusie dat de aandeelhouder de bestuurder is. Verder ligt aan dat betoog van het middel ten grondslag de aanname dat, als ervan wordt uitgegaan dat de kernbeslissingen worden genomen door (mede) de aandeelhouder, de besluitvorming van de aandeelhouder aangaande die beslissingen dan ook steeds plaatsvindt in diens woonplaats en dus niet in Nederland. Dat uitgangspunt is in zijn algemeenheid onjuist. In het licht van hetgeen het Hof heeft overwogen over het door de Inspecteur aangedragen bewijs met betrekking tot de frequentie en de duur van de aanwezigheid van de aandeelhouder in Nederland, is zijn oordeel dat belanghebbende niet vanuit Sint Maarten werd bestuurd, ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.