ECLI:NL:HR:2021:1025

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
25 juni 2021
Zaaknummer
18/04473
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bemoeilijken ambtsverrichting en belediging politieagent

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1979, was in 2015 in Almere betrokken bij een incident waarbij hij de aanhouding van zijn broers filmde met zijn mobiele telefoon. Tijdens deze aanhouding bevond hij zich in de directe nabijheid van de politie en weigerde hij meerdere keren om afstand te houden, ondanks bevelen van de politie. Hij werd beschuldigd van het veroorzaken van opschudding (artikel 185 Sr) en belediging van een politieagent (artikel 266.1 jo. 267.2 Sr). De Hoge Raad heeft in zijn overwegingen de relevante jurisprudentie herhaald en geconcludeerd dat de eigen waarneming van de rechter niet als bewijs is gebruikt, maar wel is betrokken bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de bewijsvoering. De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting dat alleen sprake kan zijn van 'opschudding veroorzaken' indien de openbare orde wordt verstoord, geen steun vindt in het recht. Het hof had terecht vastgesteld dat de verdachte de openbare orde had verstoord door hinderlijk dichtbij de politie te blijven en beledigende woorden te uiten. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep en bevestigde de uitspraak van het hof.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/04473
Datum29 juni 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 oktober 2018, nummer 21-003007-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Bewezenverklaring, bewijsvoering en procesverloop in hoger beroep

2.1
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“1.
hij op 24 september 2015 te Almere, ter plaatse waar een ambtenaar, te weten verbalisant [verbalisant 1] , in het openbaar, te weten aan de Hongarijeplaats, in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening werkzaam was, opschudding heeft veroorzaakt, door zich hinderlijk op korte afstand van voornoemde verbalisant op te houden, en na een door of vanwege het bevoegd bezag gegeven bevel zich niet heeft verwijderd.
2.
hij op 24 september 2015 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk een ambtenaar, te weten verbalisant [verbalisant 1] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Kankerjood, kankerjood", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.”
2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal nr. PL0900-2015289855-2 d.d. 24 september 2015, opgenomen op pagina 3 van het proces-verbaal PL0900-2015289855 opgemaakt door de politie eenheid Midden Nederland, inhoudende:
als verklaring van verbalisant [verbalisant 2] , zakelijk weergegeven:
Op 24 september 2015 omstreeks 17.40 uur was ik in politie-uniform gekleed en met toezicht belast. Ik kreeg het verzoek om te gaan richting Albert Heijn aan de Hongarijeplaats te Almere.
Er was een ruzie in de winkel geweest. Drie personen hadden zich irritant en intimiderend gedragen.
Twee betrokken zijn aangehouden. Verdachte (het hof begrijpt: [verdachte] ) was in de directe omgeving van de aanhoudingen.
Ik zag dat verdachte een telefoon in zijn handen had en deze in de richting van ons hield, kennelijk om opnames van ons te maken. Tijdens het boeien en het transporteren naar het dienstvoertuig van de 2 aangehouden betrokkenen, zag ik dat de verdachte in de directe omgeving van ons bleef. Ik zag vervolgens dat de verdachte richting een collega liep. Ik zag dat de collega de verdachte een duw gaf om hem op afstand te houden. Ik zag dat de verdachte hierop wederom richting de collega liep. Ik hoorde vervolgens dat de verdachte luidkeels en in duidelijke verstaanbare woorden schreeuwde: ‘kankerjood, kankerjood’. Ik zag dat de verdachte direct richting de collega keek op een afstand van ongeveer een meter. Ik ben vervolgens in de richting van de verdachte gelopen en zag dat verdachte dicht op de collega stond en hem belemmerde normaal zijn werkzaamheden uit te voeren.
2. Een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal nr. PL0900-2015289855-12 d.d. 5 november 2015, opgenomen na pagina 4 van het proces-verbaal PL0900-2015289855 opgemaakt door de politie eenheid Midden Nederland, inhoudende:
als verklaring van verbalisant [verbalisant 1] , zakelijk weergegeven:
Op 24 september 2015 omstreeks 17.40 uur was ik in politie-uniform gekleed en met toezicht belast. Ik kreeg het verzoek om te gaan richting Albert Heijn aan de Hongarijeplaats te Almere. Omstreeks 17.45 uur zijn 2 verdachten aangehouden.
Ik zag dat een man, welke zich eerder bekend had gemaakt als [verdachte] , met zijn telefoon in zijn handen stond. Kennelijk was hij mij en mijn collega aan het filmen. Ik zag dat [verdachte] op mij afstapte. Ik vertelde hem dat hij afstand moest houden. Ik stak mijn hand uit, zette mijn hand tegen de borst van [verdachte] en duwde hem naar achter. Ik vertelde hem dat hij mij en mij collegae ruimte moest geven om alles veilig af te handelen. Ik zag dat [verdachte] na mijn duw wederom een stap in mijn richting zette. Ik vertelde hem dat hij achteruit moest gaan. Ik zag dat zijn sleutels op de grond voor mijn voeten vielen. Ik zag dat hij naar beneden reikte. Ik wilde niet dat hij dichterbij kwam en vertelde hem achteruit te gaan en later zijn sleutels op te pakken.
Ik zag dat [verdachte] rechtop ging staan. Ik zag dat hij zijn tanden ontblootte en schreeuwde. Ik hoorde hem schreeuwen: “Kankerjood. Kankerjood”. Ik voelde mij hierdoor beledigd.
3. Een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal van aangifte nr. PL0900-2015289855-5 d.d. 24 september 2015, opgenomen op pagina 5 van het proces-verbaal PL0900-2015289855 opgemaakt door de politie eenheid Midden Nederland, zakelijk weergegeven inhoudende:
als verklaring van aangever [verbalisant 1] :
Ik doe aangifte van belediging, gepleegd op 24 september 2015 te Almere.
Ik was die dag werkzaam als agent van politie. Ik was in uniform gekleed en duidelijk herkenbaar.
De verdachte schreeuwde: “Kankerjood. Kankerjood.” Hij maakte hierbij oogcontact met mij. Ook wees hij met zijn hand in mijn richting.
Ik voelde mij door deze woorden van verdachte in mijn naam en goede eer aangetast.
4. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van bevindingen nr. PL0900-2015289855-15 d.d. 25 januari 2016, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] , zakelijk weergegeven inhoudende:
als verklaring van verbalisant:
Op donderdag 25 januari 2016 om 15.00 uur, heb ik verbalisant de beveiligingscamera beelden bekeken van de Albert Heijn aan de Hongarijeplaats te Almere. De beelden zijn gedateerd op donderdag 24 september 2015.
Ik heb het volgende bevonden:
Op camera Ingang Albert Heijn:
Ik zag dat op het moment dat collega [verbalisant 2] een van de drie personen aanhield, [verdachte] een voorwerp in zijn rechterhand vasthield.
Uit de verklaring van collega [verbalisant 2] bleek dat het een telefoon was.
Ik zag dat [verdachte] de telefoon gericht hield in de richting van waar de aanhouding plaats vond.
Ik zag dat hij de hele tijd de telefoon voor zich hield alsof hij aan het filmen was.
Ik zag dat [verdachte] de hele tijd om de aanhouding heen liep en vermoedelijk bleef filmen.
Ik zag dat hij meerdere malen door collega’s werd gesommeerd om weg te gaan.
Ik zag dat de collega zijn vlakke hand tegen de borst van [verdachte] zette en weg duwde.
Ik zag dat hij telkens terugkwam en tussen de collega’s door wilde lopen.
Ik zag dat [verdachte] de telefoon voor zich bleef houden alsof hij filmde.
Ik zag dat collega [verbalisant 1] handgebaren maakte tegen [verdachte] , dat hij weg moest gaan.
Ik zag dat [verdachte] niet weg ging en de telefoon vasthield alsof hij bleef filmen.
Ik zag dat collega [verbalisant 1] , [verdachte] met een (1) hand weg probeerde te duwen.
Ik zag dat [verdachte] naar de grond keek en naar voren probeerde te lopen, terwijl collega [verbalisant 1] hem tegen hield.
Ik zag dat [verdachte] drukke armbewegingen maakte en strak naar collega [verbalisant 1] bleef kijken.
5. De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 20 september 2018, inhoudende:
Mijn ene broertje werd in de boeien geslagen en mijn andere broertje werd door een agent meegenomen en hij kreeg van die agent een vuistslag in het gezicht.
Ik ben daarom gaan filmen. Ik liet mijn sleutels en pakje sigaretten vallen. En ik wilde dat oppakken.”
2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het aan verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt hieromtrent in het bijzonder nog als volgt.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de betrokken verbalisanten niet volledig en betrouwbaar hebben verklaard. Dit blijkt ook uit het gegeven dat het proces-verbaal van bevindingen (uitlezen camerabeelden) d.d. 25 januari 2016 opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] , niet overeenkomt met wat er daadwerkelijk op de camerabeelden te zien is voor wat betreft de omschrijving van het aanbrengen van een nekklem. Derhalve zijn de processen-verbaal van de verbalisanten niet betrouwbaar en ongeloofwaardig, zodat verdachte bij gebrek aan betrouwbaar en consistent bewijs dient te worden vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde, aldus de raadsvrouw.
Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de verklaringen van de betrokken verbalisanten te twijfelen. De verklaringen in alle processen-verbaal die zich in het strafdossier bevinden zijn op hoofdlijnen consistent en steunen elkaar op essentiële punten. Het hof heeft net als de advocaat-generaal en de verdediging buiten de zitting om kennis genomen van de camerabeelden. Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw voor wat betreft de handelingen die door de politie werden verricht ter aanhouding van verdachte opmerkingen gemaakt. Hetgeen de raadsvrouw daarover opmerkt is naar het oordeel van het hof niet van zodanig gewicht dat daardoor het proces verbaal van bevindingen met daarin een beschrijving van hetgeen waar te nemen is op de camerabeelden, als onbetrouwbaar moet worden beschouwd. Het hof is van oordeel dat kan worden afgegaan op hetgeen door verbalisant [verbalisant 2] in de beschrijving wordt weergegeven over de wijze waarop verdachte zich al filmend in de directe omgeving van verbalisant [verbalisant 1] die aldaar op de openbare weg bij een aanhouding assisteerde, heeft opgehouden. Er is sprake van betrouwbaar bewijs. Vast is komen te staan dat op meerdere manieren en meerdere malen aan verdachte te kennen is gegeven dat hij afstand moest houden. Verdachte heeft daaraan geen gevolg gegeven.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw strekkende tot vrijspraak van het aan verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde en komt tot de navolgende bewezenverklaring.”
2.4
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 20 september 2018 houdt onder meer het volgende in:
“De verdediging heeft de DVD met de beelden ontvangen.
De raadsvrouw voert aan:
Ik doe een verzoek om de beelden te tonen. Op het tweede beeld, vanaf 00.16 uur, is te zien dat cliënt in de nekklem wordt gelegd en zich niet verzet.
De voorzitter merkt op dat het hof de beelden heeft bekeken:
Er is niet te zien of er al dan geen verzet is geweest omdat dit onderdeel zich achter een motorkap afspeelt.
De oudste raadsheer merkt op:
Er is een beweging te zien maar geen nekklem. Zo moeten de beelden worden geduid. Je kan iets een nekklem noemen zonder dat het een nekklem is. Verdachte wordt van achteren benaderd. Er gaat een linkerhand over zijn schouder. De rechterhand is niet goed te zien. De beschrijving van de handelingen is correct door de agenten weergegeven.
De verdachte reageert:
De manier waarop ik ben aangevallen door de agenten is door middel van een nekklem geweest.
De voorzitter deelt na beraad namens het hof mee:
De feiten zijn helder. U kunt vertellen over uw beleving en wat u daarbij voelde en heeft ervaren.
Het hof acht het op dit moment niet noodzakelijk om de beelden ter zitting te bekijken. Het verzoek daartoe wordt daarom afgewezen.
(...)
De verdachte verklaart:
Mijn ene broertje werd in de boeien geslagen en mijn andere broertje werd door een agent meegenomen en hij kreeg van die agent een vuistslag in het gezicht.
Ik ben daarom gaan filmen. Ik heb nog gevraagd aan de vrouwelijke agent of ik mocht filmen. Dat mocht. Zij pakte toen ook haar telefoon.
Ik liet mijn sleutels en pakje sigaretten vallen. En ik wilde dat oppakken. Volgens mij zei de agent toen dat ik de spullen niet mocht oppakken. Op het moment dat ik dat toch doe, word ik aangevlogen door die andere agent.
Ik weet nog dat er een discussie was over wel of niet oppakken. Ik heb voor zover ik me kan herinneren niets gezegd. Ik heb niet gescholden. Ik heb zeker geen woorden met kanker gebruikt. Dat zal ik nooit doen.
Ik ben aangevallen. Ik kreeg een nekklem en werd gesmoord. Er werd pepperspray gebruikt. Ik werd tegen de grond gewerkt.
Ik kan dan mijn arm niet bewegen omdat er een beer van een kerel op mij zit.
Wat kan ik inbrengen tegen een grote agent die getraind is? Ik kon mij niet verzetten. Hij zat met zijn knie in mijn rug. Ik greep naar zijn arm om lucht te kunnen krijgen en niet om me te verzetten.
Aanleiding voor dit alles was een lange discussie bij de kassa omdat wij geld wilden wisselen en de caissière dat niet wilde.
Ik heb enkel gevraagd of ik geld kon wisselen en verder heb ik het daar bij gelaten. Mijn broertjes gingen daar verder op in. Ik besef dat de caissière haar werk moet doen.
De raadsvrouw merkt op:
Op de camerabeelden is te zien dat de caissière het broertje een duw geeft. Dat broertje wil dan naar buiten maar moet binnen blijven.
(...)
De raadsvrouw voert het woord tot verdediging en pleit als volgt:
Cliënt is niet schuldig aan de strafbare feiten die hem ten laste zijn gelegd.
Met betrekking tot feit 1 merk ik op dat uit het hele dossier ademt hoe de verbalisanten niet eerlijk zijn over hoe het die dag is gegaan ten aanzien van de aanhouding van cliënt.
De camerabeelden laten iets heel anders zien dan door de verbalisanten is gerelateerd in het proces-verbaal.
Daardoor zijn hun verklaringen ook niet geloofwaardig met betrekking tot de feiten 2 en 3. De broertjes van cliënt hebben dat ook bevestigd.
Er is mijns inziens geen sprake van een gegeven bevel. Verbalisant [verbalisant 1] houdt cliënt op afstand. Verbalisant heeft gezegd dat cliënt zijn sleutels later maar moet oppakken. Client maakt toch bewegingen naar voren om de sleutels te pakken. Mijns inziens was er toen geen sprake van een gegeven bevel.
Cliënt heeft ook de opschudding niet veroorzaakt. Hij heeft voldoende afstand gehouden en dat is ook te zien op de camerabeelden.
Het is opmerkelijk dat de beelden op de telefoon van cliënt zijn gewist. Cliënt kreeg de telefoon leeg terug. Deze beelden hadden duidelijkheid kunnen verschaffen.
Verbalisant [verbalisant 2] loopt richting cliënt met versnelde pas en pakt hem bij de nek. [verbalisant 2] is een grote man. Hij pakt cliënt van de achterkant vast en werkt hem tegen de grond.
Uit schrik reageert cliënt. Hij pleegt geen verzet.
(...).
Primair bepleit ik vrijspraak voor alle feiten.”

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het hof zijn oordeel over de betrouwbaarheid van het voor het bewijs gebruikte proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de camerabeelden ten onrechte heeft doen steunen op zijn eigen waarneming buiten de zitting om.
3.2
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 24 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1414 onder meer het volgende overwogen:
“2.5.2 Aan het bepaalde in art. 340 Sv dat de waarneming van de rechter “bij het onderzoek op de terechtzitting” is gedaan, ligt ten grondslag dat de eigen waarneming van de rechter alleen als wettig bewijsmiddel kan meewerken tot het bewijs, indien ook zowel de verdachte en de raadsman als de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie die waarneming hebben kunnen doen en de gelegenheid hebben gehad zich daarover uit te laten bij de behandeling van de zaak (vgl. HR 29 augustus 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX6414).
(...)
2.5.4
Mede in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen over de voeging bij de processtukken en de daarmee verband houdende mogelijkheid van kennisneming van beeld- of geluidmateriaal voorafgaand aan de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting, staat de ratio van art. 340 Sv, zoals omschreven onder 2.5.2, er niet zonder meer aan in de weg dat voor het bewijs gebruik wordt gemaakt van een buiten het verband van de terechtzitting gedane eigen waarneming van een opname van beeld en/of geluid.
2.5.5
In dit laatste geval mag echter de desbetreffende eigen waarneming door de rechter alleen bij de beraadslaging als bedoeld in art. 350 Sv worden betrokken en voor het bewijs worden gebruikt als (i) die opname tijdens het onderzoek op de terechtzitting aan de orde is gesteld, (ii) de verdediging en het openbaar ministerie van die opname kennis hebben kunnen nemen en (iii) ter terechtzitting door de aldaar aanwezige verdachte, raadsman of vertegenwoordiger van het openbaar ministerie geen bezwaar is gemaakt tegen het niet vertonen of ten gehore brengen van die opname ter terechtzitting.”
3.3
Voor zover het cassatiemiddel steunt op de opvatting dat de rechter bij zijn beoordeling van de zaak in geen geval acht mag slaan op zijn eigen waarneming, gedaan buiten het verband van de terechtzitting, als niet is voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld in ECLI:NL:HR:2019:1414, zoals hiervoor weergegeven, faalt het. De overwegingen onder 2.5.5 in die uitspraak zien alleen op gevallen waarin de eigen waarneming van de rechter wordt gebruikt als bewijsmiddel. Het hof heeft zijn eigen waarneming van de camerabeelden in dit geval echter niet voor het bewijs gebruikt. Het hof heeft de in de genoemde uitspraak opgenomen vooropstelling dus niet miskend. Daaraan doet niet af dat het hof bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van het als bewijsmiddel 4 gebruikte proces-verbaal van bevindingen zijn eigen waarneming van de camerabeelden in zijn overwegingen heeft betrokken, mede in aanmerking genomen dat de verdediging over de camerabeelden beschikte en dat de inhoud daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is besproken.
3.4
De Hoge Raad heeft ook de verder in het cassatiemiddel aangevoerde klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

4.1
Het cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde feit voor zover deze inhoudt dat de verdachte ‘opschudding heeft veroorzaakt’.
4.2.1
De tenlastelegging is wat betreft het onder 1 tenlastegelegde feit toegesneden op artikel 185 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Daarom moet worden aangenomen dat de in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende woorden ‘opschudding veroorzaken’ zijn gebruikt in de betekenis die deze woorden hebben in die bepaling.
4.2.2
Artikel 185 Sr luidt:
“Hij die bij een terechtzitting of ter plaatse waar een ambtenaar in het openbaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening werkzaam is, opschudding veroorzaakt en na het door of vanwege het bevoegd gezag gegeven bevel zich niet verwijdert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee weken of geldboete van de tweede categorie.”
4.3
Voor zover het cassatiemiddel uitgaat van de opvatting dat alleen sprake kan zijn van ‘opschudding veroorzaken’, zoals bedoeld in artikel 185 Sr, indien de openbare orde wordt verstoord, faalt het omdat die opvatting, mede gelet op de wetsgeschiedenis, weergeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 39 en 40, geen steun vindt in het recht.
4.4.1
Het hof heeft blijkens zijn bewijsvoering onder meer vastgesteld dat:
- de verdachte zich tijdens de aanhouding van zijn broers door de politie heeft opgehouden in de directe omgeving van de desbetreffende politieagenten;
- de verdachte met zijn mobiele telefoon filmopnamen heeft gemaakt van die aanhouding;
- de politieagenten de verdachte meerdere malen te kennen hebben gegeven dat hij weg moest gaan en afstand moest houden;
- de verdachte daaraan geen gevolg heeft gegeven maar heeft geprobeerd tussen de agenten door te lopen;
- de verdachte vervolgens richting één van de agenten ( [verbalisant 1] ) is gelopen;
- de verdachte heel dicht op deze agent is gaan staan en hem beledigende woorden heeft toegevoegd;
- de verdachte aldus deze agent heeft belemmerd normaal zijn werkzaamheden uit te voeren.
4.4.2
Het op die vaststellingen gebaseerde oordeel van het hof dat de verdachte ‘opschudding heeft veroorzaakt’ getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
4.5
Het cassatiemiddel faalt.

5.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de opgelegde geldboete van € 750 is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig ander rechtsgevolg te verbinden. De Hoge Raad zal daarom met dat oordeel volstaan.

6.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
29 juni 2021.