ECLI:NL:HR:2021:1002

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
24 juni 2021
Zaaknummer
19/01538
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van belaging van willekeurig gekozen personen door bedreigende telefoontjes en ongewenste bezorgingen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van belaging van meerdere willekeurig gekozen personen gedurende een periode van ongeveer negen maanden. De belaging bestond uit het herhaaldelijk plegen van bedreigende telefoontjes en het laten langskomen van een groot aantal bezorgdiensten op de woonadressen van de slachtoffers. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere arresten met betrekking tot de aantasting in de persoon op andere wijze, zoals bedoeld in artikel 6:106 BW. Het hof had vastgesteld dat de benadeelde partij gedurende drie maanden was belaagd, wat leidde tot een onaanvaardbare inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer en gevoelens van angst en onzekerheid. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over de belaging van enkele andere benadeelden en de strafoplegging. De zaak wordt terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/01538
Datum6 juli 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 12 maart 2019, nummer 22/005377-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

1.1
De Hoge Raad heeft bij arrest van 30 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:418, geoordeeld dat het eerste cassatiemiddel - dat betrekking heeft op de bewezenverklaarde belaging van [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] - slaagt. Bij dat arrest is de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het tweede cassatiemiddel, dat klaagt over de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5] en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel met betrekking tot de schade die is veroorzaakt door de bewezenverklaarde belaging van [benadeelde 5] .
1.2
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft bij aanvullende conclusie geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het tenlastegelegde voor zover inhoudende dat de verdachte stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , alsmede de strafoplegging, in welke vernietiging niet zijn begrepen de aan de verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van [benadeelde 5] , [benadeelde 4] en [benadeelde 6] , en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag opdat de zaak op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw wordt berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de toewijzing door het hof van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5] en de in verband daarmee opgelegde schadevergoedingsmaatregel, onder meer wat betreft de immateriële schade.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is - voor zover in cassatie van belang - bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 2 september 2016 tot en met 21 juni 2017 te Rotterdam en Leimuiden en Utrecht en Schoonhoven en Leiden en Spijkenisse, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk, tezamen en in vereniging met een ander, inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde 5] (...) door
meermalen voedsel en een lijkwagen en uitvaartondernemer(s) en taxi’s en een escort en een schoonmaakbedrijf en een slotenmaker en een loodgieter bij die [benadeelde 5] (...) te laten komen en die [benadeelde 5] uit te schelden en te bedreigen
(...)
met het oogmerk die [benadeelde 5] (...) te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen.”
2.2.2
De bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
“3. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 22 februari 2017 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2017052563-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 11 e.v.):
als verklaring van de aangever [benadeelde 5] :
Op 16 februari 2017 werd ik omstreeks 12:50 uur gebeld door een onbekend nummer. Ik hoorde een man tegen mij schelden: “Kankerschilder, de latex valt van de muur af.” De man zei tegen mij: “Ik kom met 10 man naar jouw woning toe”. Op 16 februari 2017 hebben vanaf 13.30 uur diverse bedrijven bij onze woning aan de [a-straat 1] te [plaats] aangebeld met de mededeling dat ze door ons zouden zijn gebeld om op ons adres goederen af te komen leveren. De bedrijven varieerden van een aantal pizzabezorgers tot 3 verschillende taxi’s. (...)
De politie is ter plaatse geweest en heeft gezien dat er nog tweemaal werd aangebeld bij mijn woning door een slotenmaker en een loodgieter, (...)
Genoemde man heeft op 21 februari 2017 een bedrijf genaamd Schoonmaakwoede op mijn adres afgestuurd om een hennepkwekerij op te ruimen. (...)
4. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 maart 2017 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2017060036-2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 27 e.v.):
als relaas van opsporingsambtenaren [verbalisant 1]:
Op 22 februari 2017 is een klantverzoek opgemaakt. Ik nam telefonisch contact op met de meldster van dit bericht. Zij gaf bij mij op te zijn: [betrokkene 6]. Zij verklaarde: “Ik ben werkzaam bij Monuta. Monuta is werkzaam op het terrein van uitvaartdiensten. Vandaag is het bedrijf door een man die belde met nummer [telefoonnummer 1]. Deze persoon vertelde dat een man genaamd [betrokkene 7], wonende aan de [a-straat 1] te Rotterdam was overleden en dat zij het lichaam moesten ophalen. Aan de hand van deze melding is een rouwauto met twee mensen van ons bedrijf naar het adres gestuurd. De rouwauto was omstreeks 20:00 uur op het adres [a-straat 1] ter plaatse. Er bleek op dat adres niemand te zijn overleden.
(...)
6. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 april 2017 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2017052563-22. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 84):
als relaas van opsporingsambtenaar [verbalisant 2]:
Op 5 april 2017 werd ik telefonisch geïnformeerd door aangever [benadeelde 5] . Hij verklaarde dat hij zojuist gebeld was door de man die hem al eerder gebeld had en had uitgescholden. Nu had de zijn belager hem gebeld met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] en had [benadeelde 5] uitgescholden voor kankerbeunhaas met je kankerfamilie. Daarna had de belager het gesprek beëindigd.
7. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 april 2017 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2017052563-29. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 116):
als relaas van opsporingsambtenaar [verbalisant 2]:
Ik ontving op 15 april 2017 een bericht van aangever [benadeelde 5] . Aangever [benadeelde 5] verklaarde in zijn bericht dat er op vrijdag 14 april 2017 weer diverse bezorgers met eten waren gekomen en hadden aangebeld op de deurbel die toebehoort aan zijn woning.
8. Een proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 22 mei 2017 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2017052563-32. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven ‑ (blz. 126):
als verklaring van aangever [benadeelde 5] :
Op 21 mei 2017 werd er aangebeld bij mij in de flat aan de portiekdeur. Ik heb naar buiten gekeken en zag een bezorger staan.
9. Een proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 31 mei 2017 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2017052563-36. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven ‑ (blz. 129):
als verklaring van aangever [benadeelde 5] :
Op 30 mei 2017 werd ik gebeld met het telefoonnummer [telefoonnummer 3]. Ik hoorde dat een mannenstem mij vertelde dat ik nog een rekening had openstaan. Ik hoorde vervolgens dat deze man begon te schelden tegen mij. Ik herkende daarop deze stem als de man die mij eerder belaagd heeft. Ik hoorde dat hij het volgende tegen mij riep: “Kankerlijer, kankerflikker, kankerfamilie. Kankerhond, je durft niets meer zeker he? Lafbek. Je bent gewoon een laffe hond, kankerlijer.”
2.3.1
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding bevindt zich een ‘Verzoek tot schadevergoeding’ van de benadeelde partij [benadeelde 5] met bijlagen. Dit formulier houdt onder meer in:
“4B Immateriële schade (smartengeld)
Zie schadeonderbouwingsformulier”
2.3.2
Het bij het schadeformulier als bijlage 1 gevoegde schadeonderbouwingsformulier houdt onder meer het volgende in:
“Psychische gevolgen
Benadeelde geeft aan dat het allemaal begonnen is met een telefoongesprek waarin benadeelde en zijn schilderwerk werd uitgescholden. Benadeelde schrok hiervan, maar vond het ook vreemd tegelijkertijd. Vanaf dit moment is het veelvuldig lastigvallen gestart.
Het belagen ging dagen door en dan was het weer even rustig. Ook werd benadeelde van verschillende mobiele nummers gebeld. Het ging hem niet in zijn koude kleren zitten. Door de belaging ontstond er enorme spanning en hierdoor was het voor benadeelde erg lastig zich te kunnen concentreren op zijn werk. In huis ging de deurbel constant. Er werd zelfs dag en nacht aangebeld. Benadeelde bleef steeds open doen en iedereen te woord staan en uitleg geven dat hij geen bestelling had geplaatst. Dit was erg vermoeiend.
Ook werd benadeelde midden in de nacht opgebeld en er werd dan gescholden. Benadeelde probeerde in het begin nog wat te zeggen als hij in de nacht gebeld werd, maar het werd zo vermoeiend en frustrerend dat wanneer benadeelde zijn telefoon opnam, hij niets meer zei.
Het was niet alleen erg vervelend en frustrerend voor benadeelde maar ook voor zijn gezin. Zijn dochter heeft er erg onder geleden, vooral toen er midden in de nacht een lijkwagen naar hun huis is gestuurd. Dit heeft er zowel bij benadeelde als bij zijn gezin behoorlijk in gehakt.
Benadeelde heeft slapeloze nachten gehad. Hij lag dan te piekeren over alles en kreeg het maar niet uit zijn hoofd.
Wanneer benadeelde aan het werk was, maakte hij zich erg druk om de veiligheid van zijn gezin en kon hij zich minder goed concentreren op zijn werkzaamheden. Hij is hierdoor ook opdrachten en inkomsten misgelopen.
Sinds het voorval is benadeelde alert en op zijn hoede op straat. Hij heeft toch het idee dat hij vanuit de verte in de gaten wordt gehouden door verdachte.
Benadeelde en zijn gezin hebben in het begin bijgehouden welke bedrijven allemaal aan de deur zijn geweest, maar dit was op een gegeven moment niet meer bij te houden omdat het er zoveel waren en de bedrijven soms vijf minuten na elkaar aanbelden op een dag.
Vergelijkbare jurisprudentie
Hierbij wordt verwezen naar ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ0799 (bijlage 6)
De smartengeldvergoeding van Gerechtshof Leeuwarden van 08-04-2011, parketnummer 24003214 bedraagt, geïndexeerd naar de normen van het jaar waarin het delict is gepleegd, te weten 22-09-2016 t/m 21-06-2017, € 2.160,00.
Er is geen vergelijkbare uitspraak gevonden, ter referentie wordt verwezen naar bovengenoemde uitspraak ter indicatie.
Het meest opvallende verschil met de uitspraak is de wijze van belaging. Valse bestellingen in allerlei varianten, tot en met een lijkwagen midden in de nacht. Hetgeen allemaal ongedaan gemaakt moest worden. Anders is ook de duur; niet 5 maanden, maar 9 maanden. Het hele gezin van benadeelde heeft er onder te lijden gehad.
Dit leidt tot de conclusie dat de immateriële schade van benadeelde gezien de omstandigheden, de ernst en de gevolgen in redelijkheid is te stellen op ten minste € 3.000,00 en thans opeisbaar is.”
2.3.3
De bijgevoegde schriftelijke slachtofferverklaring houdt onder meer het volgende in:
“In huis heeft het lastigvallen en het constant aan de deur gebeld worden door bedrijven veel spanning veroorzaakt. Ik was op een gegeven moment niet meer in staat mijn werk gewoon uit te voeren. Ik kon me niet concentreren. Wanneer ik aan het werk was maakte ik me erg druk over de veiligheid van mijn gezin. Als verdachten al hiertoe in staat zijn ons als gezin zo lastig te vallen, waar kunnen ze dan nog meer toe in staat zijn. Deze gedachte ging vaak door mijn hoofd.
(...)
Mijn gezin is ook echt bang geweest. Bang omdat wij niet wisten wie ons dit aandeed. Niemand voelde zich meer veilig in huis.
Op een gegeven moment is er zelfs midden in de nacht een lijkwagen naar mijn adres gestuurd. Mijn dochter was er helemaal kapot van bij het zien van de lijkwagen die voor mij was gestuurd. Dit heeft er hard ingehakt bij mij en mijn gezin. Mijn dochter heeft er vooral onder geleden.
(...)
Door dit alles heb ik slapeloze nachten gehad. Ik lag te piekeren over het gebeuren en vroeg me af wie de stalkers waren en waarom iemand zoiets deed. (...)
Op straat was ik door dit alles extra op mijn hoede en alert. Vooral bij het openen van de deur bleef ik alert. Je weet maar nooit wie of wat verdachte nu weer mijn kant op zou sturen. Ik had het idee dat ik op straat in de gaten werd gehouden. (...)”
2.3.4
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 februari 2019 blijkt dat de gemachtigde van de benadeelde partijen het woord heeft gevoerd overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde schriftelijke aantekening. Deze houdt - voor zover in cassatie van belang - het volgende in:
“Ik ben hier vandaag namens 5 slachtoffers die zich als benadeelde partij hebben gevoegd in het strafproces. 4 van deze slachtoffers hebben gebruik willen maken van hun spreekrecht of hebben een schriftelijke slachtofferverklaring opgesteld. In die verklaringen en de vorderingen benadeelde partij komt duidelijk naar voren welke impact het gedrag van verdachten heeft gehad op benadeelden.
Van die gevolgen wil ik er één nogmaals benadrukken. Benadeelden hebben lange tijd geen idee gehad wie hen aan het stalken was en hen is voorgehouden dat er een opdrachtgever was. (...)
Dat maakt deze zaak uniek. Bij alle benadeelden heeft u kunnen lezen, of heeft u gehoord, dat zij lange tijd zoekende zijn geweest naar de oorzaak van de stalking. Zij zijn nog erg wantrouwend geweest naar mensen in hun omgeving en kunnen het idee van die opdrachtgever, zelfs nu, nog maar moeilijk loslaten.
(...)
Door de vele conflicten met bezorgers voelden benadeelden zich ernstig lastiggevallen bij hun eigen woning en bij elke klank van de deurbel konden zij wel door de grond zakken. Het heeft gezorgd voor stress, angst en een gevoel van onveiligheid op straat en in hun eigen woning. En natuurlijk is dat gevoel erg gezakt ruim een jaar na de uitspraak van 6 december 2017, maar het komt nog regelmatig naar boven.”
2.3.5
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 februari 2019 blijkt verder dat de raadsman van de verdachte onder meer het volgende heeft aangevoerd:
“De overige twee benadeelde partijen (de Hoge Raad begrijpt: onder wie [benadeelde 5] ) vorderen onder meer immateriële schade. Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat het op de weg van de benadeelde partij ligt om de gestelde psychische schade te onderbouwen. Dat is niet gebeurd.”
2.4.1
Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van € 1.500 ter zake van immateriële schade aan de benadeelde partij [benadeelde 5] . Het heeft daartoe het volgende overwogen:
“Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde 5] .
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde 5] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 4.541,- aan materiële schade en tot een bedrag van € 3.000,- aan immateriële schade, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente over dit totale bedrag van € 7.541,00.
(...)
De advocaat-generaal heeft - zoals reeds overwogen - geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met vermeerdering van de wettelijke rente.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
(...)
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 1.500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 februari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
(...)
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 5]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 6.041,-, met rente, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag, met rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 5] .”
2.4.2
Het bestreden arrest houdt verder het volgende in:
“De verdachte heeft zich samen met zijn mededader gedurende een periode van ruim 9 maanden schuldig gemaakt aan belaging van een vijftal - volstrekt willekeurig - gekozen personen. De verdachte en de medeverdachte hebben bedreigende telefoontjes gepleegd en een scala aan bezorgdiensten laten langskomen op de woonadressen van de slachtoffers (...). De verdachte en zijn mededader zijn planmatig te werk gegaan en zij hebben de nodige maatregelen getroffen teneinde niet te worden ontdekt als de plegers van deze belaging. Door aldus te handelen heeft de verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en hun naasten. Het gebeurde is voor de slachtoffers - zoals blijkt uit de aangiftes, de slachtofferverklaringen (...) - zeer beangstigend geweest en heeft lange tijd gevoelens van onzekerheid teweeggebracht.”
2.5
Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat met betrekking tot de benadeelde partij [benadeelde 5] sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’, als bedoeld in artikel 106, aanhef en onder b, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), welke aantasting het gevolg is van het bewezenverklaarde feit, kort gezegd het medeplegen van belaging. Het hof heeft niet vastgesteld dat de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen.
2.6
Artikel 6:106 BW luidt, voor zover hier van belang:
“Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
(...)
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.”
2.7
In zijn arrest van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793 heeft de Hoge Raad, onder verwijzing naar HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, het volgende overwogen:
“Van de [in art. 6:106, aanhef en onder b, BW] bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.”
2.8
Het hof heeft bewezenverklaard dat [benadeelde 5] gedurende een periode van drie maanden is belaagd, waarbij [benadeelde 5] herhaaldelijk telefoontjes heeft gekregen waarin hij werd uitgescholden en bedreigd, diverse bezorgdiensten langskwamen met niet-geplaatste bestellingen en een niet-bestelde rouwauto bij de woning van [benadeelde 5] voor de deur stond. Het hof heeft mede op grond hiervan geoordeeld dat de verdachte een onaanvaardbare inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van (onder meer) dit slachtoffer en dat het gebeurde voor hem zeer beangstigend is geweest en lange tijd gevoelens van onzekerheid heeft teweeggebracht. Het daarop gebaseerde oordeel van het hof dat daardoor sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW is niet onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen de aard en de ernst van de normschending en de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde, alsmede de onderbouwing van die vordering en wat daartegen namens de verdachte is aangevoerd. Voor zover het cassatiemiddel hierover beoogt te klagen, faalt het.
2.9
De Hoge Raad heeft ook de verder in het cassatiemiddel aangevoerde klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Slotsom

Nu het eerste cassatiemiddel volgens het onder 1 genoemde tussenarrest slaagt, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over de tenlastegelegde belaging van [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] en de strafoplegging, in welke vernietiging niet is begrepen de aan de verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van [benadeelde 5] , [benadeelde 4] en [benadeelde 6] ;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
6 juli 2021.