In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juni 2020 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 december 2019, nr. 18/3168 AOW-PV. Dit beroep was gericht tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (nr. 18/468) betreffende een besluit van de Sociale Verzekeringsbank ingevolge de Algemene Ouderdomswet. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep niet kunnen slagen. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals toegestaan onder artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. Tevens heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, en is openbaar uitgesproken op 5 juni 2020.