In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eiser] heeft in de periode oktober 2001- maart 2002 een reorganisatieopdracht uitgevoerd voor (de moedervennootschap van) [B] B.V. (hierna: [B]). In het najaar van 2001 werden gesprekken gevoerd met [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]), een gegadigde die mogelijk bedrijfsactiviteiten van [B] wilde overnemen. Op 8 januari 2002 zijn er overeenkomsten, waaronder een Business Purchase Agreement, tot stand gekomen tussen [B] en [betrokkene 1] die waren gericht op overdracht van bedrijfsactiviteiten van [B].
(ii) Op 14 januari 2002 heeft [betrokkene 1] aan [B] gemaild dat hij zich terugtrekt uit het overnametraject. [B] heeft aan [betrokkene 1] laten weten niet akkoord te gaan met deze beëindiging van de overeenkomst, waarop [betrokkene 1] op 18 januari 2002 heeft gemaild dat zijn bank geen medewerking aan de uitvoering van de overeenkomst zou geven. Vervolgens heeft [B] [betrokkene 1] in gebreke gesteld. Bij fax van 28 januari 2002 heeft [B] [betrokkene 1] aansprakelijk gesteld voor alle schade die het gevolg is van de niet-nakoming van zijn verplichtingen.
(iii) Bij akte van 21 februari 2002 heeft [B] haar vordering jegens [betrokkene 1] uit hoofde van de niet-nakoming van de Business Purchase Agreement (hierna: de vordering) aan [eiser] overgedragen (hierna: de cessie). De achtergrond van de cessie was dat [B] de management fee van [eiser] ten bedrage van ongeveer € 45.000,-- niet had betaald.
(iv) Op 11 maart 2002 is [B] failliet verklaard. Op dat moment was geen mededeling van de cessie gedaan aan [betrokkene 1].
(v) [verweerder 1] heeft in ieder geval vanaf 25 april 2002 als advocaat [eiser] bijgestaan bij het geldend maken van de vordering. Op 14 mei 2004 heeft [verweerder 1] aan [betrokkene 1] een dagvaarding uitgebracht waarin [eiser] van [betrokkene 1] schadevergoeding vordert ten bedrage van ruim € 11.000.000,--. In reactie daarop heeft de advocaat van [betrokkene 1] bij fax van 24 mei 2004 het standpunt ingenomen dat de cessie niet vóór het faillissement van [B] is meegedeeld aan [betrokkene 1] en dat daarmee de vordering niet rechtsgeldig aan [eiser] is overgedragen. [verweerder 1] heeft daarop besloten de procedure tegen [betrokkene 1] niet aan te brengen.
(vi) De dienstverlening van [verweerder 1] aan [eiser] is geëindigd in september 2005.
(vii) De curatoren in het faillissement van [B] hebben in januari 2007 alsnog de vordering aan [eiser] overgedragen. [eiser] heeft [betrokkene 1] in rechte betrokken en betaling van de vordering geëist. De vordering is in eerste aanleg en in hoger beroep afgewezen op de grond dat deze was verjaard op 8 januari 2004.
(viii) [eiser] heeft [verweerder 1] in maart 2011 aansprakelijk gesteld voor het niet-stuiten van de verjaring van de vordering in de periode waarin [verweerder 1] hem heeft bijgestaan.