ECLI:NL:HR:2020:963

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
28 mei 2020
Zaaknummer
20/00311
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep in beslag- en executierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 mei 2020 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep ingesteld door de schuldenaar tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De schuldenaar, vertegenwoordigd door advocaat K. Aantjes, had beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, dat op 24 december 2019 was gewezen. De Ambtenaar, belast met de invordering van belastingen, was niet verschenen in deze procedure. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft geadviseerd om het cassatieberoep niet-ontvankelijk te verklaren op basis van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft de klachten van de schuldenaar over het arrest van het hof beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren. Dit betekent dat de Hoge Raad geen inhoudelijke beoordeling van de zaak heeft gedaan, maar enkel heeft vastgesteld dat de procedure niet ontvankelijk is. De kosten van het geding in cassatie zijn aan de zijde van de Ambtenaar begroot op nihil.

Deze uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de toepassing van artikel 80a RO in beslag- en executierechtelijke zaken verduidelijkt. De Hoge Raad benadrukt dat het essentieel is dat cassatieberoepen aan de vereisten van ontvankelijkheid voldoen, en dat niet-ontvankelijkheid kan worden uitgesproken zonder verdere motivering als het beroep evident kansloos is.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer20/00311
Datum29 mei 2020
ARREST
In de zaak van
[de schuldenaar],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
hierna: [de schuldenaar],
advocaat: K. Aantjes,
tegen
DE AMBTENAAR BELAST MET DE INVORDERING VAN BSGW BELASTINGSAMENWERKING GEMEENTEN EN WATERSCHAPPEN,
gevestigd te Roermond,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de Ambtenaar,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
het vonnis in de zaak C/03/230883/HA ZA 17-48 van de rechtbank Limburg van 14 februari 2018;
het arrest in de zaak 200.235.995/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 24 december 2019.
[de schuldenaar] heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
Tegen de Ambtenaar is verstek verleend.
Het standpunt van de procureur-generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep met toepassing van art. 80a lid 1 RO.
De advocaat van [de schuldenaar] heeft schriftelijk op dat standpunt gereageerd.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen een advies uit te brengen. De Hoge Raad is tot het oordeel gekomen dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Hij zal daarom gebruikmaken van de mogelijkheid om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren (zie artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk;
- veroordeelt [de schuldenaar] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Ambtenaar begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op
29 mei 2020.