ECLI:NL:HR:2020:944

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
27 mei 2020
Zaaknummer
19/02011
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake vennootschapsbelasting en boetebeschikkingen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de vennootschapsbelasting voor de jaren 2010 tot en met 2014, alsook de daarbij gegeven boetebeschikkingen. De Rechtbank Noord-Holland had eerder op 8 maart 2019 uitspraak gedaan in deze kwestie, waartegen belanghebbende in cassatie ging.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie niet voldeed aan de eisen van artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het niet de gronden van het beroep bevatte. De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende op 28 november 2019 in de gelegenheid gesteld om dit verzuim binnen zes weken te herstellen. Echter, belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt, ondanks dat hij op de hoogte was gesteld van de mogelijkheid om de brief op te halen.

Gelet op het bovenstaande heeft de Hoge Raad, met toepassing van artikel 6:6 Awb, besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, en is openbaar uitgesproken op 29 mei 2020.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/02011
Datum29 mei 2020
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 8 maart 2019, nr. HAA 17/4262 V3, betreffende de aan belanghebbende voor de jaren 2010 tot en met 2014 opgelegde aanslagen in de vennootschapsbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikkingen.

1.Het eerste geding in cassatie

Bij arrest van de Hoge Raad van 8 september 2017, nr. 17/00615, ECLI:NL:HR:2017:2260, is vernietigd de uitspraak op verzet van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 16/5649 V), met verwijzing van het geding naar de Rechtbank Noord-Holland ter verdere behandeling van en beslissing op het verzet met inachtneming van dat arrest.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het tweede beroep in cassatie

Het beroepschrift in cassatie bevat, hoewel artikel 6:5, lid 1, letter d, Awb dit vereist, niet de gronden van het beroep.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 28 november 2019 in de gelegenheid gesteld dat verzuim binnen zes weken te herstellen. Deze brief is aangetekend verzonden. Volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL heeft belanghebbende bericht gekregen dat deze brief op de afhaallocatie kon worden afgehaald. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Daarom zal de Hoge Raad met toepassing van het bepaalde in artikel 6:6 Awb het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2020.