In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 september 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] B.V. tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende kennelijk niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het griffierecht niet was betaald. Belanghebbende stelde dat zij de griffierechtnota en de herinnering hiervoor niet had ontvangen. De Rechtbank had overwogen dat belanghebbende bij aangetekende brief van 10 augustus 2016 was herinnerd aan de betaling van het griffierecht, en dat deze brief op 12 augustus 2016 door PostNL was uitgereikt aan het door belanghebbende opgegeven adres.
De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank onvoldoende had gemotiveerd dat de nota griffierecht op regelmatige wijze was uitgereikt. De afdruk van het bezorgdocument van PostNL vermeldde namelijk een ander huisnummer dan dat in de adressering van de nota. Dit leidde tot de conclusie dat het oordeel van de Rechtbank onbegrijpelijk was zonder nadere motivering. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en verwees de zaak naar de Rechtbank Noord-Holland voor verdere behandeling. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën gelast om het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige bewijsvoering bij de uitreiking van juridische documenten en de noodzaak voor rechters om hun oordelen goed te motiveren, vooral in zaken die de ontvankelijkheid van een beroep betreffen.