Uitspraak
1.Geding in cassatie
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Hoge Raad
In deze zaak heeft belanghebbende, een persoon te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 augustus 2019, nummer 18/00285. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, nummer LEE 17/3065, waarin een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen aan belanghebbende was opgelegd, evenals een beschikking inzake belastingrente.
De Hoge Raad heeft de middelen die door belanghebbende zijn voorgesteld tegen de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, waarop belanghebbende een conclusie van repliek heeft gegeven. Na beoordeling van de ingediende middelen heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven, aangezien de beoordeling van de middelen niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren E.N. Punt en M.E. van Hilten, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, op 29 mei 2020.