ECLI:NL:HR:2020:881

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 mei 2020
Publicatiedatum
14 mei 2020
Zaaknummer
19/03583
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorzieningen in cassatie afgewezen wegens gebrek aan belang

In deze zaak heeft de vrouw, wonende te [woonplaats], een verzoek tot cassatie ingediend tegen de beschikking van het hof van 30 april 2019. Dit verzoek was gericht tegen de afwijzing van haar verzoek om voorlopige voorzieningen op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De vrouw was van mening dat het hof ten onrechte haar verzoek had afgewezen. De man, wonende te [woonplaats], België, heeft verzocht het cassatieberoep te verwerpen. De Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers heeft in zijn conclusie ook tot verwerping van het cassatieberoep geadviseerd.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het cassatieberoep in de hoofdzaak, zaaknummer 19/00292, op dezelfde dag is verworpen. Hierdoor is het geding in de hoofdzaak geëindigd, wat betekent dat de vrouw geen belang meer heeft bij haar verzoek om voorlopige voorzieningen. De Hoge Raad heeft daarom het cassatieberoep van de vrouw verworpen wegens gebrek aan belang. De beslissing is op 15 mei 2020 openbaar uitgesproken door de vicepresident en de raadsheren van de Hoge Raad.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/03583
Datum15 mei 2020
BESCHIKKING
In de zaak van
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: de vrouw,
advocaat: K. Aantjes,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats], België,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de man,
advocaat: N.C. van Steijn.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de beschikking in de zaak C/16/433007 en C/16/433009 van de rechtbank Midden-Nederland van 9 augustus 2017;
de beschikkingen in de zaak 200.227.197/03 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 oktober 2018 en 30 april 2019.
De vrouw heeft tegen de beschikking van het hof van 30 april 2019 beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. de man heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van de vrouw heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
Bij de hiervoor genoemde beschikking van 18 oktober 2018 heeft het hof einduitspraak gedaan in de hoofdzaak. Tegen deze uitspraak heeft de vrouw cassatieberoep ingesteld (zaaknr. 19/00292).
2.2
Bij de in dit cassatieberoep bestreden beschikking van 30 april 2019 heeft het hof beslist op het verzoek dat de vrouw na de sluiting van de behandeling van de hoofdzaak heeft gedaan en dat ertoe strekt op grond van art. 223 Rv voor de duur van het geding nadere voorlopige voorzieningen te treffen. Het hof heeft dit verzoek afgewezen. Daartegen keert zich het middel.

3.Beoordeling van het belang bij het beroep

De Hoge Raad heeft vandaag het cassatieberoep in de hoofdzaak verworpen. [1] Daarmee is het geding geëindigd. De vrouw heeft derhalve geen belang meer bij haar verzoek. Het beroep moet daarom bij gebrek aan belang worden verworpen.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, T.H. Tanja-van den Broek, M.J. Kroeze en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op
15 mei 2020.

Voetnoten

1.HR 15 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:875.