Uitspraak
1.Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal C.M. Ettema heeft op 4 juni 2019 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. [1]
2.Beoordeling van de middelen
Het middel faalt in zoverre. Het oordeel van het Hof geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige door de Hoge Raad in de cassatieprocedure niet op juistheid worden onderzocht. Het is ook niet onbegrijpelijk. Het preferentieel tarief dat bij de vrijgave van de ingevoerde goederen is toegepast, is op grond van de Overeenkomst van Cotonou [3] , namelijk alleen van toepassing op vertoon van een van de bevoegde Jamaicaanse autoriteiten afkomstig, door hen rechtsgeldig afgegeven certificaat inzake goederenverkeer EUR.1. In dit geval hebben de Jamaicaanse autoriteiten bij een controle achteraf de door belanghebbende bij de invoer overgelegde oorsprongscertificaten ongeldig verklaard wegens onregelmatigheden bij de afgifte van deze certificaten en omdat zij de juistheid van de op de certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 vermelde oorsprong niet konden bevestigen. Ook indien belanghebbende achteraf aan de hand van eigen onderzoek aannemelijk had kunnen maken dat vervaardiging van (een deel van) de ingevoerde goederen heeft plaatsgevonden in overeenstemming met de vereisten die aan producten zijn gesteld om de oorsprong Jamaica te verkrijgen, dan nog zou zij daarmee – zoals het Hof in onderdeel 4.6 van zijn uitspraak ook heeft onderkend – niet de toepassing van dat tarief hebben kunnen bewerkstelligen.