Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
26 mei 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 mei 2020 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 februari 2019. De verdachte, geboren in 1973, was veroordeeld voor de moord op zijn ex-vrouw. De feiten betroffen het bedwelmen van de ex-vrouw met ether terwijl zij sliep, gevolgd door het enkele minuten kussen op haar gezicht. De verdediging heeft in cassatie klachten ingediend over de opzet en voorbedachten rade van de verdachte. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moet worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.