ECLI:NL:HR:2020:752

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 april 2020
Publicatiedatum
16 april 2020
Zaaknummer
19/03723
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking van het gerechtshof Amsterdam inzake alimentatie en verwijzing naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 april 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de vrouw tegen een beschikking van het hof Amsterdam van 7 mei 2019. De vrouw, die in deze procedure als eiseres tot cassatie optreedt, heeft beroep ingesteld tegen de beschikking waarin alimentatie was vastgesteld. De man, met wie de vrouw eerder gehuwd was, is op 16 november 2015 overleden, en de minderjarige, geboren op 29 april 2016, is hun enige erfgenaam. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het hof de zaak enkelvoudig heeft behandeld zonder de partijen te informeren dat de comparitie zou plaatsvinden voor een raadsheer-commissaris. Dit is in strijd met de rechtspraak van de Hoge Raad over de behandeling van zaken in hoger beroep. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de eindbeschikking van het hof Amsterdam moet worden vernietigd en heeft het geding verwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling en beslissing. De uitspraak benadrukt het belang van correcte procedurele mededelingen aan partijen in het proces.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/03723
Datum17 april 2020
BESCHIKKING
In de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
hierna: de vrouw,
advocaat: H.J.W. Alt,
tegen
[wettelijk vertegenwoordigster], als wettelijk vertegenwoordigster van de minderjarige [minderjarige],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: de wettelijk vertegenwoordigster respectievelijk de minderjarige,
advocaat: K. Aantjes.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar:
a. zijn beschikking tussen partijen in de zaak 13/02643, ECLI:NL:HR:2014:1335, van 6 juni 2014;
b. de beschikkingen in de zaak 200.161.507/01 van gerechtshof Amsterdam van 15 maart 2016 en 7 mei 2019.
De vrouw heeft tegen de beschikking van het hof van 7 mei 2019 beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. De wettelijk vertegenwoordigster heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking van het hof Amsterdam van 7 mei 2019 en tot verwijzing.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De vrouw en [de man] (hierna: de man) zijn met elkaar gehuwd geweest. Hun huwelijk is op 23 maart 2012 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
(ii) De man is op 16 november 2015 overleden.
(iii) De minderjarige is geboren op 29 april 2016 en is de zoon en enige erfgenaam van de man.
2.2
De Hoge Raad heeft bij beschikking van 6 juni 2014 de beschikking van het hof Den Haag van 27 februari 2013 – waarbij de door de man aan de vrouw te betalen alimentatie was bepaald op € 643,-- – vernietigd en het geding verwezen naar het hof Amsterdam (hierna: het hof) ter verdere behandeling en beslissing.
2.3
Het hof heeft de alimentatie met ingang van 23 maart 2012 tot en met 31 december 2012 bepaald op € 877,-- per maand, met ingang van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2014 op € 797,-- per maand en met ingang van 1 januari 2015 tot 16 november 2015 op € 833,-- per maand.

3.Beoordeling van het middel

3.1.1
Onderdeel 2.1 van het middel klaagt dat het hof de zaak enkelvoudig ter comparitie heeft behandeld, zonder dat partijen is meegedeeld dat de comparitie zou worden gehouden ten overstaan van een raadsheer-commissaris en aan hen de gelegenheid is geboden te verzoeken om een mondelinge behandeling ten overstaan van de meervoudige kamer die de beslissing zou nemen. Dit is in strijd met de rechtspraak van de Hoge Raad over meervoudig en enkelvoudig behandelen en beslissen in hoger beroep, aldus het onderdeel.
3.1.2
Bij brief van 6 juli 2018 heeft het hof partijen opgeroepen voor een inlichtingencomparitie. De brief vermeldt onder meer dat de mondelinge behandeling vooral dient voor vragen aan partijen zelf en dat de advocaten een spreektijd van maximaal tien minuten hebben.
3.1.3
De comparitie heeft plaatsgevonden ten overstaan van een raadsheer-commissaris. Blijkens het proces-verbaal van de comparitie zijn partijen en hun advocaten daarbij nader op het geschil ingegaan en hebben zij hun stellingen nader toegelicht.
3.1.4
Nu de door het hof gelaste comparitie mede is benut om partijen in de gelegenheid te stellen hun stellingen toe te lichten, had deze comparitie in beginsel dienen plaats te vinden ten overstaan van de drie raadsheren die de beslissing zouden nemen. Van deze regel kon worden afgeweken door tijdig voor de comparitie (schriftelijk of elektronisch) aan partijen mee te delen dat de comparitie zou worden gehouden ten overstaan van een raadsheer-commissaris en dat partijen gelegenheid hadden om te verzoeken dat de comparitie zou worden gehouden ten overstaan van de meervoudige kamer die de beslissing zou nemen. [1]
3.1.5
In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat de hiervoor in 3.1.4 bedoelde mededeling niet aan partijen is gedaan, nu de brief van 6 juli 2018 (zie hiervoor in 3.1.2) en het proces-verbaal van de comparitie hierover niets vermelden, terwijl het destijds geldende procesreglement [2] niet voorzag in de mogelijkheid om in een geval als dit om een meervoudige behandeling te verzoeken. Het onderdeel is derhalve gegrond.
3.1.6
Het voorgaande betekent dat de eindbeschikking moet worden vernietigd. Indien na verwijzing – al dan niet op verzoek van partijen – opnieuw een comparitie wordt gelast, moeten de hiervoor in 3.1.4 bedoelde regels in acht worden genomen. [3]
3.2
De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 7 mei 2019;
- verwijst het geding naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, T.H. Tanja-van den Broek en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op
17 april 2020.

Voetnoten

1.HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3259, rov. 3.5.1 en 3.6.2-3.6.3 en HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3264, rov. 3.5.1 en 3.6.2-3.6.3.
2.Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven, achtste versie januari 2018, Staats-courant 2017, 70367
3.HR 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:484, rov. 4.1.2.