ECLI:NL:HR:2014:1335

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 juni 2014
Publicatiedatum
5 juni 2014
Zaaknummer
13/02643
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking inzake alimentatie en draagkrachtberekening van een directeur-grootaandeelhouder

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 juni 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de vaststelling van alimentatie en de draagkracht van een directeur-grootaandeelhouder. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had eerder bij de rechtbank Rotterdam een verzoek ingediend om de alimentatie te verhogen naar € 10.736,54 per maand, terwijl de man, verweerder in cassatie, had verzocht om een bedrag van € 1.160,87 per maand. De rechtbank had de alimentatie uiteindelijk vastgesteld op € 8.969,-- per maand, waarbij werd overwogen dat de man volledig kon beschikken over het nettoresultaat van zijn vennootschap.

Het gerechtshof Den Haag heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de alimentatie vastgesteld op € 643,-- per maand, waarbij het hof rekening hield met een managementfee en het salaris van de man. De vrouw heeft hiertegen cassatie ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat het hof ten onrechte geen rekening had gehouden met de vennootschapswinst bij de draagkrachtberekening. De Hoge Raad oordeelde dat bij het vaststellen van de draagkracht van de alimentatieplichtige niet alleen het salaris, maar ook de winst van de vennootschap in aanmerking moet worden genomen.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het hof onvoldoende gemotiveerd heeft waarom het de stelling van de vrouw niet heeft meegenomen in de beoordeling. De beschikking van het hof is vernietigd en de zaak is verwezen naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige draagkrachtberekening bij alimentatiezaken, vooral in situaties waarin de alimentatieplichtige een directeur-grootaandeelhouder is.

Uitspraak

6 juni 2014
Eerste Kamer
nr. 13/02643
LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. C.G.A. van Stratum,
t e g e n
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaten: mr. R.P.J.L. Tjittes en mr. L. van den Eshof.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak 366703/FI RK 10-3031 en 383607/FI RK 11-2371 van de rechtbank Rotterdam van 13 december 2011 en 1 mei 2012;
b. de beschikking in de zaak 200.110.596/01 van het gerechtshof Den Haag van 27 februari 2013.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot vernietiging en verwijzing.
De advocaten van de man hebben bij brief van 28 maart 2014 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De man en de vrouw zijn in 2000 met elkaar gehuwd.
(ii) Bij beschikking van 13 december 2011 heeft de rechtbank echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
De beschikking is op 23 maart 2012 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
(iii) De man is in loondienst van [A] B.V. (hierna: [A]), van welke vennootschap hij directeur-grootaandeelhouder is. Zijn inkomen bedroeg volgens de jaaropgave over 2011 € 56.520,--.
is een holding; zij bezit 49,56% van de aandelen in Astro Agro Trade B.V. (hierna: AAT), van welke vennootschap zij ook bestuurder is. [A] heeft daarnaast een 50%-deelneming in Astro Agro Export B.V. (hierna: AAE).
(iv) [A] heeft over 2010 een nettowinst behaald van € 156.335,--. Het grootste deel van dat bedrag betreft het resultaat van de deelnemingen in AAT en AAE.
3.2.1
De man heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat hij aan partneralimentatie een bedrag dient te betalen van € 1.160,87 per maand. De vrouw heeft de rechtbank verzocht de alimentatie te bepalen op € 6.000,-- per maand. Bij de hiervoor in 3.1 onder (ii) genoemde beschikking heeft de rechtbank de vrouw een voorlopige uitkering tot levensonderhoud toegekend van € 1.160,87 per maand. Nadat de vrouw haar verzoek had vermeerderd tot € 10.736,54 per maand, heeft de rechtbank bij beschikking van 1 mei 2012 de alimentatie bepaald op € 8.969,-- per maand. De rechtbank heeft daartoe, kort gezegd, overwogen dat de man volledig kan beschikken over het nettoresultaat van [A].
3.2.2
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank van 1 mei 2012 vernietigd. Het heeft overwogen dat voor de bepaling van de hoogte van het inkomen van de man wordt uitgegaan van het rapport van 27 november 2012 van [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]). Het hof heeft, rekening houdend met de betaling van een managementfee van AAT voor [A] van € 90.000,--, het salaris van de man over 2012 gesteld op 90% van € 90.000,--, derhalve op € 81.000,--. (rov. 22) Nadat het hof de lasten en de schulden van de man in zijn beoordeling had betrokken, is het tot de slotsom gekomen dat de man draagkracht heeft om een alimentatie te betalen van € 643,-- per maand. (rov. 23-30)
3.3.1
Onderdeel 11 klaagt dat het hof ten onrechte niet is ingegaan op de stelling van de vrouw dat bij de berekening van de draagkracht van de man niet alleen rekening moet worden gehouden met het salaris dat de man zichzelf uitkeert als directeur-grootaandeelhouder van [A], maar ook met het resultaat van die vennootschap, waarover de man als 100%-aandeelhouder volgens de vrouw kan beschikken. Onderdeel 12 voegt daaraan toe dat het hof is tekortgeschoten in zijn motiveringsplicht door de in onderdeel 11 bedoelde stelling van de vrouw zonder begrijpelijke redengeving te verwerpen.
3.3.2
Bij de beoordeling van deze onderdelen wordt vooropgesteld dat bij het vaststellen van de draagkracht van de alimentatieplichtige niet alleen acht dient te worden geslagen op de inkomsten die de alimentatieplichtige zich feitelijk verwerft, maar ook op de inkomsten die hij zich in redelijkheid kan verwerven. Ingeval een directeur-grootaandeelhouder alimentatieplichtig is, gaat het bij de in aanmerking te nemen inkomsten niet alleen om zijn uit de onderneming genoten salaris, maar kan ook de in de vennootschap behaalde winst een rol spelen bij de draagkrachtberekening.
3.3.3
Blijkens haar verweerschrift in hoger beroep, voor zover van belang weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.9, heeft de vrouw betoogd dat bij het bepalen van de draagkracht van de man niet alleen zijn salaris als directeur-grootaandeelhouder van [A] in aanmerking moet worden genomen, maar ook de mogelijk als dividend door die vennootschap aan de man uit te keren winst. Het hof is niet met zoveel woorden ingegaan op dit betoog van de vrouw. Het heeft slechts (in rov. 22) overwogen dat het voor het bepalen van de hoogte van het inkomen van de man uitgaat van het hiervoor in 3.2.2 genoemde rapport van [betrokkene 1]. In dat rapport, voor zover van belang weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.11, wordt opgemerkt dat het resultaat deelnemingen dat in [A] wordt verantwoord, geen onderdeel mag worden van een draagkrachtberekening “omdat dit resultaat al in de waardebepaling is meegenomen”, naar de Hoge Raad begrijpt: in het kader van de scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen. Deze opmerking kan echter niet dienen als een toereikende motivering van de verwerping van het betoog van de vrouw, nu uit de uitspraak niet blijkt dat het hof heeft beoogd om bij het bepalen van de draagkracht van de man rekening te houden met de financiële consequenties van de scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen en om het resultaat deelnemingen dat in [A] wordt verantwoord, in dat kader mee te nemen.
3.3.4
Het voorgaande brengt mee dat het hof hetzij heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te miskennen hetgeen hiervoor in 3.3.2 is overwogen, hetzij zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd door voor de verwerping van het betoog van de vrouw te volstaan met een verwijzing naar het rapport van [betrokkene 1] zoals hiervoor in 3.3.3 vermeld. De onderdelen slagen dus.
In het verlengde hiervan slagen ook de onderdelen 14 tot en met 17. De overige onderdelen behoeven geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 27 februari 2013;
verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
6 juni 2014.