ECLI:NL:HR:2020:718

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 april 2020
Publicatiedatum
16 april 2020
Zaaknummer
19/04016
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over weigering beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 april 2020 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, [X] te [Z], tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft een verzoek om een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het jaar 2015. Belanghebbende was medegerechtigd tot het erfpachtrecht van een onroerende zaak in Amsterdam en had verzocht om een beschikking die de heffingsambtenaar had geweigerd. Na een procedure in bezwaar, beroep en hoger beroep, heeft belanghebbende geen beschikking verkregen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van belanghebbende gegrond zijn, op basis van eerdere uitspraken, en dat de weigering van de heffingsambtenaar onterecht was. De Hoge Raad heeft de uitspraken van het Hof, de Rechtbank en de heffingsambtenaar vernietigd en de heffingsambtenaar opgedragen om de gevraagde beschikking te geven. Tevens zijn de proceskosten aan belanghebbende vergoed.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/04016
Datum17 april 2020
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE AMSTERDAM
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 11 juli 2019, nr. 19/00180, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. AMS 18/2853) betreffende een verzoek om een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam heeft een conclusie van dupliek ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1
Belanghebbende was in het jaar 2015 medegerechtigd tot het erfpachtrecht betreffende een onroerende zaak in Amsterdam. De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam heeft de beschikking als bedoeld in artikel 22 Wet Waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) voor het jaar 2015 gezonden aan degene met wie belanghebbende medegerechtigd is tot het erfpachtrecht.
2.1.2
De heffingsambtenaar heeft geweigerd de door belanghebbende met een beroep op artikel 28 Wet WOZ gevraagde beschikking te geven. Daarop zijn procedures in bezwaar, beroep en hoger beroep gevolgd. Belanghebbende heeft die beschikking niet verkregen.
2.2
De klachten slagen op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 19/03960 (ECLI:NL:HR:2020:596), waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.
2.3
De bestreden uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Op de gronden die zijn vermeld in rechtsoverweging 2.4.5 van het hiervoor in 2.2 genoemde arrest heeft de heffingsambtenaar ten onrechte geweigerd de door belanghebbende gevraagde beschikking te geven. De uitspraken van het Hof, de Rechtbank en de heffingsambtenaar moeten worden vernietigd. De heffingsambtenaar moet worden opgedragen aan belanghebbende de gevraagde beschikking te geven.

3.Proceskosten

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de heffingsambtenaar in de kosten van het geding voor het Hof en voor de Rechtbank en in verband met de behandeling van het bezwaar. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met de nummers 19/03957, 19/03960, 19/03965, 19/03968, 19/03973, 19/04010, 19/04011, 19/04012, 19/04013, 19/04014, 19/04015, 19/04016, 19/04018, 19/04019, 19/04020, 19/04644, 19/04645, 19/04646, 19/04647 en 19/04648 met elkaar samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de heffingsambtenaar,
- draagt de heffingsambtenaar op aan belanghebbende een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 22, lid 1, Wet WOZ voor het jaar 2015 te geven,
- draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 128,
- draagt de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam op aan belanghebbende te vergoeden het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof van € 126 en het bij de Rechtbank betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor de Rechtbank van € 46,
- veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 157,50 (1/20e van € 3.150) voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
- veroordeelt de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam in de kosten van belanghebbende voor het geding voor het Hof, vastgesteld op € 82,89 (1/19e van € 1.575) voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, in de kosten van belanghebbende voor het geding voor de Rechtbank, vastgesteld op € 82,89 (1/19e van € 1.575) voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en in de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 23,06 (1/17e van € 392) voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra, J. Wortel, A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2020.