ECLI:NL:HR:2020:71

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 januari 2020
Publicatiedatum
16 januari 2020
Zaaknummer
19/04724
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot voortgezet verblijf voor dementerende met depressie en de vereisten voor geneeskundige verklaringen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 januari 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot cassatie van een betrokkene die in een verpleeginrichting verblijft. De rechtbank Noord-Holland had op 15 juli 2019 een machtiging verleend voor het voortgezet verblijf van de betrokkene, die lijdt aan vasculaire dementie en een depressie met psychotische kenmerken. De betrokkene heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank heeft geconcludeerd.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank de geneeskundige verklaringen van een specialist ouderengeneeskunde heeft gebruikt om de machtiging te verlenen. Echter, volgens de rechtspraak is het noodzakelijk dat bij een mengvorm van dementie en psychiatrische problematiek ook een psychiater betrokken is bij het onderzoek. De rechtbank had de machtiging niet mogen verlenen op basis van de overgelegde verklaringen, omdat deze uitsluitend door een specialist ouderengeneeskunde waren opgesteld.

De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank Noord-Holland vernietigd en het geding terugverwezen naar die rechtbank voor verdere behandeling en beslissing. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een multidisciplinaire benadering bij de beoordeling van verzoeken tot gedwongen opname, vooral wanneer zowel psychogeriatrische als psychiatrische aandoeningen aan de orde zijn.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/04724
Datum17 januari 2020
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene] ,
verblijvende te [verblijfplaats] ,
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: G.E.M. Later,
tegen
OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT NOORD-HOLLAND,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/15/290205/FA RK 19-3549 van de rechtbank Noord-Holland van 15 juli 2019.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 15 juli 2019.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In deze procedure verzoekt de officier van justitie een machtiging tot voortzetting van het verblijf van betrokkene in een verpleeginrichting. Bij dit verzoekschrift is gevoegd een op 18 juni 2019 door de geneesheer-directeur ondertekende geneeskundige verklaring.
2.2
In deze geneeskundige verklaring is in rubriek 4 (psychiatrisch onderzoek) onder a. onder meer vermeld:
“Bij betrokkene is in 2015 dementie (vasculaire dementie, d.d. mengbeeld) vastgesteld. (…). Daarnaast is er sprake van een depressie, met psychotische kenmerken, die medicamenteus en psychologisch behandeld wordt. Bij afbouw medicatie is er eerder een recidief van psychotische depressie opgetreden. Relevant daarbij is haar verleden in de tweede wereldoorlog (…).”
In rubriek 4 is onder d. als diagnose vermeld:
“Vasculaire dementie, DD. Mengvorm van dementie, naast een depressie.”
De vakjes “dementieën” en “stemmingsstoornissen, depressieve periode in engere zin met psychotische kenmerken” zijn aangekruist, en “dementieën” als belangrijkste diagnose.
Het onderzoek is verricht door specialist ouderengeneeskunde [betrokkene 2], waarbij [betrokkene 3] geraadpleegd is als specialist ouderengeneeskunde.
2.3
In rubriek 5 (Gevaar) is onder meer vermeld dat betrokkene niet wilsbekwaam is en niet in staat is zelfstandig beslissingen te nemen en situaties te overzien en te beoordelen, en dat daarnaast sprake is van executieve stoornissen en een depressieve stoornis, waardoor betrokkene zichzelf niet kan verzorgen.
2.4
In het dossier bevindt zich een tweede geneeskundige verklaring, op 25 juni 2019 ondertekend door [betrokkene 4], plaatsvervangend Bopz arts. Ook volgens deze geneeskundige verklaring is het onderzoek verricht door specialist ouderengeneeskunde [betrokkene 2]. Over het psychiatrisch onderzoek en het gevaar is hetzelfde vermeld als in de geneeskundige verklaring van 18 juni 2019.
2.5
De rechtbank heeft de verzochte machtiging verleend voor de periode tot en met 17 juli 2020. Zij heeft onder meer overwogen:
“Uit de geneeskundige verklaring en het verhoor is gebleken dat betrokkene ook na het einde van de geldigheidsduur van de lopende machtiging zal lijden aan een stoornis van de geestvermogens, te weten vasculaire dementie; differentiaal diagnose: mengvorm van dementie, naast een depressie.
(…)
De rechtbank is tot de overtuiging gekomen dat de diagnose tot stand is gekomen overeenkomstig de daaraan te stellen eisen, en dat deze inhoudelijk valide is. Dit gelet op de geneeskundige verklaring van [betrokkene 4] d.d. 25 juni 2019 en de overige inhoud van het dossier. Het verzoek tot het gelasten van een contra-expertise zal dan ook worden afgewezen.
Voorts is de rechtbank met de specialist ouderengeneeskunde van oordeel dat voormelde stoornis van de geestvermogens betrokkene gevaar doet veroorzaken voor zichzelf, te weten het gevaar dat zij maatschappelijk te gronde gaat. (…)”

3.Beoordeling van het middel

3.1.1
Volgens onderdeel I van het middel heeft de rechtbank ten onrechte gebruik gemaakt van de overgelegde geneeskundige verklaringen. Nu volgens die verklaringen sprake is van een mengvorm van dementie en depressie, had een psychiater bij het geneeskundig onderzoek moeten worden betrokken en dat is niet gebeurd. Het onderzoek is immers verricht door [betrokkene 2], die specialist ouderengeneeskunde is. Ook de blijkens de geneeskundige verklaring geraadpleegde arts, [betrokkene 3], is specialist ouderengeneeskunde, aldus het onderdeel.
3.1.2
Het ten tijde van de beslissing van de rechtbank nog toepasselijke art. 1 lid 6 Wet Bopz (oud) bepaalt dat voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde, met een psychiater wordt gelijk gesteld een arts voor verstandelijk gehandicapten voor zover het de opname of het verblijf van een verstandelijk gehandicapte betreft, of een specialist ouderengeneeskunde, voor zover het de opname of het verblijf van een patiënt met een psychogeriatrische aandoening betreft. Deze medisch specialisten worden daarmee dus gelijkgesteld aan de psychiater en elk van hen kan op zijn eigen deskundigheidsterrein een medisch oordeel vellen over de (gedwongen) opname. [1]
In zijn rechtspraak over verzoeken tot gedwongen opname van verstandelijk gehandicapten heeft de Hoge Raad geoordeeld dat aan art. 1 lid 6 Wet Bopz (oud) niet de strekking kan worden toegekend dat voor een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis kan worden volstaan met een verklaring van een arts verstandelijk gehandicapten indien de diagnose niet is beperkt tot het ‘eigen deskundigheidsterrein’ van die arts, maar tevens het deskundigheidsterrein van de psychiater bestrijkt. In een zodanig geval is mede een verklaring van een psychiater vereist. Een arts voor verstandelijk gehandicapten die constateert dat de stoornis van de geestvermogens die de te onderzoeken betrokkene het gevaar doet veroorzaken ter voorkoming waarvan de opname dient, niet uitsluitend is gelegen in een verstandelijke handicap maar ook in psychiatrische problematiek, dient een psychiater in te schakelen opdat deze de betrokkene eveneens onderzoekt. De arts voor verstandelijk gehandicapten kan ook het onderzoek geheel aan de psychiater overdragen. In zodanig geval kan immers worden volstaan met een verklaring van een psychiater. Een en ander is niet anders wanneer de verstandelijke beperking de bovenliggende stoornis is of op de voorgrond staat. [2]
3.1.3
Hetgeen is overwogen in de hiervoor in 3.1.2 vermelde rechtspraak geldt onder de Wet Bopz (oud) overeenkomstig voor een verzoek tot gedwongen opname van een persoon bij wie zowel een psychogeriatrische stoornis als een psychiatrische stoornis is vastgesteld en het gevaar ter voorkoming waarvan de opname dient, niet uitsluitend is gelegen in de psychogeriatrische stoornis, maar ook in psychiatrische problematiek. In dat geval kan niet worden volstaan met onderzoek door een specialist ouderengeneeskunde, maar is (ook) onderzoek door een psychiater noodzakelijk.
3.1.4
In het licht van het voorgaande slaagt het onderdeel. De rechtbank heeft op grond van de overgelegde geneeskundige verklaringen geoordeeld dat de stoornis van betrokkene bestaat in een mengvorm van dementie en depressie, en dat deze stoornis betrokkene het gevaar doet veroorzaken ter voorkoming waarvan de verzochte machtiging dient. Uit die geneeskundige verklaringen blijkt echter dat betrokkene uitsluitend door een specialist ouderengeneeskunde is onderzocht. De rechtbank had de machtiging dan ook niet op grond van deze verklaringen mogen verlenen.
3.2
Gelet op het slagen van onderdeel I behoeven de overige klachten van het middel geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 15 juli 2019;
- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, C.H. Sieburgh en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op
17 januari 2020.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2012/13, 33 507, nr. 6, p. 14.
2.Zie onder meer HR 13 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1961, rov. 3.1.2 en 3.1.4.