ECLI:NL:HR:2020:677
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet-betaling griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 april 2020 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Den Haag, opgelegd aan belanghebbende. De Rechtbank had op 17 oktober 2019 uitspraak gedaan in het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 14 januari 2019.
De Hoge Raad heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 15 januari 2020 gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. Ondanks de ontvangstbevestiging van de aangetekende brief, is het griffierecht niet voldaan. Belanghebbende heeft vervolgens op 21 februari 2020 de gelegenheid gekregen om aan te geven waarom het griffierecht niet tijdig was betaald. In zijn reactie op 20 maart 2020 heeft belanghebbende verzocht om vrijstelling van het griffierecht, maar heeft niet tijdig aangetoond dat hij voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht.
De Hoge Raad concludeert dat belanghebbende in verzuim is geweest en dat het beroep in cassatie op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad ziet geen aanleiding om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 17 april 2020.