ECLI:NL:HR:2020:676
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet tijdige betaling van griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 april 2020 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Den Haag, opgelegd aan belanghebbende. De Rechtbank had op 17 oktober 2019 uitspraak gedaan in deze kwestie, waarbij belanghebbende in verzet was gegaan tegen een eerdere uitspraak van 5 februari 2019.
De Hoge Raad heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 15 januari 2020 gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor deze betaling. Ondanks dat de brief op het opgegeven adres was afgeleverd, is het griffierecht niet voldaan. Op 21 februari 2020 heeft de griffier belanghebbende de gelegenheid gegeven om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig was betaald. Belanghebbende heeft hierop gereageerd met een verzoek om vrijstelling van de griffierechtheffing, maar heeft niet tijdig kenbaar gemaakt dat hij voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht.
De Hoge Raad concludeert dat belanghebbende niet in verzuim is geweest en dat het beroep in cassatie op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad ziet geen aanleiding om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk wordt verklaard.