De rechtbank heeft het klaagschrift, dat strekt tot teruggave van de onder de klager inbeslaggenomen voorwerpen, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
“In deze zaak is sprake van een klassiek beslag als bedoeld in artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De vordering van de officier van justitie dit beslag als conservatoir beslag te handhaven heeft de rechter-commissaris op 15 november 2018 als onvoldoende onderbouwd afgewezen, niet alleen in die zin dat onvoldoende was onderbouwd waarop het bedrag van €50.000,- betrekking heeft maar ook in die zin dat niet was onderbouwd hoe dit bedrag tot stand is gekomen. Hoger beroep tegen die beslissing bij de raadkamer van de rechtbank heeft de officier van justitie niet ingesteld.
(...)
De klager betrekt in deze kwestie de stelling dat de onder hem in beslag genomen Mercedes en de geldbedragen afkomstig zijn uit dan wel gebruikt worden ten behoeve van de onderneming die hij drijft. Het zou om legaal verkregen geld gaan. Hiertegenover heeft de officier van justitie de handhaving van het klassiek beslag en het daarvoor noodzakelijk aanwezige strafvorderlijk belang in raadkamer toegelicht door erop te wijzen dat de zaaksofficier, zodra het onderzoek van de op de productieplaats afgenomen monsters is afgerond, zich opnieuw tot de rechter-commissaris zal wenden met de vordering hem verlof te verlenen tot het als conservatoir beslag handhaven van de beslagen voorwerpen.
De rechtbank overweegt dat onder inbeslagneming van enig voorwerp wordt verstaan het onder zich nemen of gaan houden van dat voorwerp ten behoeve van de strafvordering. Daarmee heeft de wetgever tot uitdrukking gebracht dat de inbeslagneming die in het strafvorderlijk kader plaatsvindt alleen dan rechtmatig is indien daarmee een belang wordt veilig gesteld dat artikel 94 Sv óf 94a Sv beoogt te beschermen. Het gaat dan, kort gezegd, om de doeleinden zoals ze in die artikelen zijn genoemd: waarheidsvinding (ten aanzien van strafbaar feit of wederrechtelijk verkregen vermogen) óf het veilig stellen van de tenuitvoerlegging van bepaalde door de rechter op te leggen straffen of maatregelen (verbeurdverklaring, onttrekking aan het verkeer, geldboete, voordeelsontneming of oplegging van een schadevergoedingsmaatregel).
Naar het oordeel van de rechtbank is het strafvorderlijk belang bij het voortduren van het klassiek beslag nog steeds gegeven in het licht van de uit het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal aanvraag machtiging omzetten conservatoir beslag van 14 november 2018 en de processen-verbaal van verhoor van de klager blijkende feiten en omstandigheden. Daarbij moet in ogenschouw worden genomen het voornemen van de officier van justitie zich tot de rechter-commissaris te wenden met een nieuw en ditmaal met de resultaten van het onderzoek door het NFI beter onderbouwde vordering tot het als conservatoir beslag handhaven van het klassiek beslag op de voorwerpen. Op zichzelf verzet zich daartegen niets, ook niet het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Daar komt nog bij dat de rechter-commissaris de vordering tot het als conservatoir beslag handhaven van het klassieke beslag in dit geval heeft afgewezen vanwege de onderbouwing van het bedrag waarvoor machtiging was gevorderd. Niet uit het oog mag echter worden verloren dat het belang van het vermelden van het bedrag in de vordering geen verdere strekking heeft dan de kenbaarheid voor derden die de beslagen voorwerpen mogelijk ook tot verhaalsobjecten voor hun vorderingen zien. Aangenomen wordt voorts dat met de vermelding van het maximale bedrag, evenals het geval is in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, slechts is beoogd het bedrag te doen aangeven waarvoor de beslaglegger beweert een vordering op de beslagdebiteur (lees: de klager) te hebben en waarvoor hij verhaal beoogt te zoeken. Anders gezegd aan de vermelding van het maximumbedrag in de op de voet van het bepaalde in artikel 103 Sv verstrekte (of geweigerde) machtiging van de rechter-commissaris komt geen zelfstandige betekenis toe. Die vermelding is weliswaar wenselijk maar niet met zoveel woorden voorgeschreven (HR 31 januari 2006; NJ 2006, 589).
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie aannemelijk heeft gemaakt dat inbeslagneming van de Mercedes en de beide geldbedragen in dit concrete geval nog steeds noodzakelijk is ter bereiking van het door hem beoogde strafvorderlijk doel, namelijk het veiligstellen van vermogen vooruitlopend op een door de rechter-commissaris met oog op de tenuitvoerlegging van een door de rechter te zijner tijd op te leggen ontnemingsmaatregel, te verlenen machtiging als bedoeld in artikel 103 Sv.
Dat betekent ook dat het beklag, dat strekt tot opheffing van het klassieke beslag en teruggave van de Mercedes en de geldbedragen aan de klager, ongegrond is.”