ECLI:NL:HR:2020:660

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 april 2020
Publicatiedatum
14 april 2020
Zaaknummer
19/01046
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over beslag ex art. 94 Sv en belang van strafvordering bij teruggave

In deze zaak gaat het om een cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarbij het klaagschrift van de klager, die in verband met de productie van synthetische drugs in beslag genomen goederen (een personenauto en geldbedragen) terugvorderde, ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen, omdat de inbeslagneming noodzakelijk zou zijn voor het veiligstellen van vermogen in het kader van een toekomstige ontnemingsmaatregel. De Hoge Raad herhaalt echter dat deze omstandigheid niet kan worden aangemerkt als een belang van strafvordering in de zin van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank en wijst de zaak terug voor een nieuwe behandeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de belangen van de strafvordering zorgvuldig af te wegen tegen de rechten van de beslagene, en bevestigt dat de rechtbank niet correct heeft geoordeeld over de noodzaak van het voortduren van het beslag.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/01046 B
Datum14 april 2020
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Limburg van 15 januari 2019, nummer RK 18/2244, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
hierna: de klager.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Limburg.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van de rechtbank dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de inbeslaggenomen personenauto en geldbedragen.
2.2
De rechtbank heeft het klaagschrift, dat strekt tot teruggave van de onder de klager inbeslaggenomen voorwerpen, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
“In deze zaak is sprake van een klassiek beslag als bedoeld in artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De vordering van de officier van justitie dit beslag als conservatoir beslag te handhaven heeft de rechter-commissaris op 15 november 2018 als onvoldoende onderbouwd afgewezen, niet alleen in die zin dat onvoldoende was onderbouwd waarop het bedrag van €50.000,- betrekking heeft maar ook in die zin dat niet was onderbouwd hoe dit bedrag tot stand is gekomen. Hoger beroep tegen die beslissing bij de raadkamer van de rechtbank heeft de officier van justitie niet ingesteld.
(...)
De klager betrekt in deze kwestie de stelling dat de onder hem in beslag genomen Mercedes en de geldbedragen afkomstig zijn uit dan wel gebruikt worden ten behoeve van de onderneming die hij drijft. Het zou om legaal verkregen geld gaan. Hiertegenover heeft de officier van justitie de handhaving van het klassiek beslag en het daarvoor noodzakelijk aanwezige strafvorderlijk belang in raadkamer toegelicht door erop te wijzen dat de zaaksofficier, zodra het onderzoek van de op de productieplaats afgenomen monsters is afgerond, zich opnieuw tot de rechter-commissaris zal wenden met de vordering hem verlof te verlenen tot het als conservatoir beslag handhaven van de beslagen voorwerpen.
De rechtbank overweegt dat onder inbeslagneming van enig voorwerp wordt verstaan het onder zich nemen of gaan houden van dat voorwerp ten behoeve van de strafvordering. Daarmee heeft de wetgever tot uitdrukking gebracht dat de inbeslagneming die in het strafvorderlijk kader plaatsvindt alleen dan rechtmatig is indien daarmee een belang wordt veilig gesteld dat artikel 94 Sv óf 94a Sv beoogt te beschermen. Het gaat dan, kort gezegd, om de doeleinden zoals ze in die artikelen zijn genoemd: waarheidsvinding (ten aanzien van strafbaar feit of wederrechtelijk verkregen vermogen) óf het veilig stellen van de tenuitvoerlegging van bepaalde door de rechter op te leggen straffen of maatregelen (verbeurdverklaring, onttrekking aan het verkeer, geldboete, voordeelsontneming of oplegging van een schadevergoedingsmaatregel).
Naar het oordeel van de rechtbank is het strafvorderlijk belang bij het voortduren van het klassiek beslag nog steeds gegeven in het licht van de uit het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal aanvraag machtiging omzetten conservatoir beslag van 14 november 2018 en de processen-verbaal van verhoor van de klager blijkende feiten en omstandigheden. Daarbij moet in ogenschouw worden genomen het voornemen van de officier van justitie zich tot de rechter-commissaris te wenden met een nieuw en ditmaal met de resultaten van het onderzoek door het NFI beter onderbouwde vordering tot het als conservatoir beslag handhaven van het klassiek beslag op de voorwerpen. Op zichzelf verzet zich daartegen niets, ook niet het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Daar komt nog bij dat de rechter-commissaris de vordering tot het als conservatoir beslag handhaven van het klassieke beslag in dit geval heeft afgewezen vanwege de onderbouwing van het bedrag waarvoor machtiging was gevorderd. Niet uit het oog mag echter worden verloren dat het belang van het vermelden van het bedrag in de vordering geen verdere strekking heeft dan de kenbaarheid voor derden die de beslagen voorwerpen mogelijk ook tot verhaalsobjecten voor hun vorderingen zien. Aangenomen wordt voorts dat met de vermelding van het maximale bedrag, evenals het geval is in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, slechts is beoogd het bedrag te doen aangeven waarvoor de beslaglegger beweert een vordering op de beslagdebiteur (lees: de klager) te hebben en waarvoor hij verhaal beoogt te zoeken. Anders gezegd aan de vermelding van het maximumbedrag in de op de voet van het bepaalde in artikel 103 Sv verstrekte (of geweigerde) machtiging van de rechter-commissaris komt geen zelfstandige betekenis toe. Die vermelding is weliswaar wenselijk maar niet met zoveel woorden voorgeschreven (HR 31 januari 2006; NJ 2006, 589).
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie aannemelijk heeft gemaakt dat inbeslagneming van de Mercedes en de beide geldbedragen in dit concrete geval nog steeds noodzakelijk is ter bereiking van het door hem beoogde strafvorderlijk doel, namelijk het veiligstellen van vermogen vooruitlopend op een door de rechter-commissaris met oog op de tenuitvoerlegging van een door de rechter te zijner tijd op te leggen ontnemingsmaatregel, te verlenen machtiging als bedoeld in artikel 103 Sv.
Dat betekent ook dat het beklag, dat strekt tot opheffing van het klassieke beslag en teruggave van de Mercedes en de geldbedragen aan de klager, ongegrond is.”
2.3
De rechtbank heeft vastgesteld dat onder de klager op de voet van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) beslag is gelegd op de in het klaagschrift bedoelde voorwerpen. Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene dat is gericht tegen een beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv, dient de rechter a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo nee, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave als het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is het geval wanneer het inbeslaggenomen voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen - ook in een zaak betreffende een ander dan de klager - of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Ook verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave als niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de later oordelende strafrechter de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b lid 1 onder 4º van het Wetboek van Strafrecht in samenhang met artikel 552f Sv (vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823).
2.4
De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen aan de klager omdat inbeslagneming “nog steeds noodzakelijk is ter bereiking van het door hem beoogde strafvorderlijk doel, namelijk het veiligstellen van vermogen vooruitlopend op een door de rechter-commissaris met het oog op de tenuitvoerlegging van een door de rechter te zijner tijd op te leggen ontnemingsmaatregel, te verlenen machtiging als bedoeld in artikel 103 Sv.” Dit oordeel is onjuist, omdat deze omstandigheid niet een belang van strafvordering in de zin van artikel 94 Sv betreft (vgl. HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3711).
2.5
Het cassatiemiddel is gegrond.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Limburg, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 april 2020.