ECLI:NL:HR:2020:643

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
9 april 2020
Zaaknummer
19/04922
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake naheffingsaanslag omzetbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 april 2020 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] te [Z], Hongarije, tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 september 2019, waarin een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2015 was opgelegd aan de belanghebbende. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie niet tijdig was ingediend, aangezien de termijn van zes weken, zoals gesteld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), op 15 oktober 2019 eindigde. Het beroepschrift was pas op 29 oktober 2019 ontvangen door de griffie van de Hoge Raad.

De griffier van de Hoge Raad had de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom de beroepstermijn was overschreden. De argumenten die de belanghebbende in zijn brief van 12 november 2019 aanvoerde, werden door de Hoge Raad niet als voldoende gegrond beschouwd om te concluderen dat de belanghebbende niet in verzuim was. Hierdoor werd het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.

Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, en is openbaar uitgesproken op 10 april 2020.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/04922
Datum10 april 2020
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] , Hongarije (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 september 2019, nr. 18/00422, betreffende een aan belanghebbende over de periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2015 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De griffier van het Hof heeft op de uitspraak van het Hof aangetekend dat een afschrift van die uitspraak aangetekend aan partijen is verzonden op 3 september 2019.
Uit een door de griffier van de Hoge Raad op het beroepschrift in cassatie gestelde aantekening blijkt dat dit beroepschrift op 29 oktober 2019 bij de griffie van de Hoge Raad is ontvangen.
Het beroepschrift in cassatie is dus niet ingediend binnen de in artikel 6:7 Awb gestelde termijn van zes weken, die in dit geval eindigde op 15 oktober 2019. Het is evenmin tijdig ingediend in de zin van artikel 6:9, lid 2, Awb.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij brief van 6 november 2019 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom de beroepstermijn is overschreden. Hetgeen belanghebbende in zijn brief van 12 november 2019 aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Het beroep in cassatie moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2020.