ECLI:NL:HR:2020:635
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen uitspraak van de Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 april 2020 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 juni 2016. De Centrale Raad van Beroep had eerder het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 26 juli 2018, waarin een verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, behandeld. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie. Volgens artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie kan de Hoge Raad alleen kennisnemen van cassatieberoepen tegen uitspraken van de bestuursrechter als dit bij wet is bepaald. In dit geval was er geen wettelijke bepaling die het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep mogelijk maakte. Daarom heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Tevens heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, en is openbaar uitgesproken op 10 april 2020.