ECLI:NL:HR:2020:634
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet tijdige betaling van griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 april 2020 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 29 oktober 2019, waarin een verzet van belanghebbende tegen een eerder vonnis werd behandeld. De zaak betreft een opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2016.
De Hoge Raad heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 9 januari 2020 gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. Ondanks dat de brief op het juiste adres was afgeleverd, is het griffierecht niet voldaan. Belanghebbende heeft in een reactie op 7 februari 2020 aangegeven dat hij niet in staat was om het griffierecht te betalen, maar heeft niet tijdig kenbaar gemaakt dat hij voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht.
De Hoge Raad oordeelt dat belanghebbende niet in verzuim is geweest en dat zijn beroep in cassatie op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad ziet geen aanleiding om belanghebbende te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak voor tijdige betaling van griffierechten in cassatieprocedures.