ECLI:NL:HR:2020:634

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
8 april 2020
Zaaknummer
19/05513
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet tijdige betaling van griffierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 april 2020 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 29 oktober 2019, waarin een verzet van belanghebbende tegen een eerder vonnis werd behandeld. De zaak betreft een opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2016.

De Hoge Raad heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 9 januari 2020 gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. Ondanks dat de brief op het juiste adres was afgeleverd, is het griffierecht niet voldaan. Belanghebbende heeft in een reactie op 7 februari 2020 aangegeven dat hij niet in staat was om het griffierecht te betalen, maar heeft niet tijdig kenbaar gemaakt dat hij voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht.

De Hoge Raad oordeelt dat belanghebbende niet in verzuim is geweest en dat zijn beroep in cassatie op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad ziet geen aanleiding om belanghebbende te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak voor tijdige betaling van griffierechten in cassatieprocedures.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/05513
Datum10 april 2020
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 29 oktober 2019, nr. 18/6367, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank, betreffende voor het jaar 2016 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 9 januari 2020 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling een termijn van vier weken gesteld. Deze brief is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij brief van 7 februari 2020, in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. In reactie hierop geeft belanghebbende aan dat er netto geen geld is om aan de eis voor griffierechten te voldoen. Voor zover die reactie moet worden opgevat als een beroep op betalingsonmacht, heeft belanghebbende niet voor het einde van de gestelde betalingstermijn aan de griffier kenbaar gemaakt dat hij voldoet aan het criterium voor betalingsonmacht zoals weergegeven in onderdeel 2.3.3 van het arrest van de Hoge Raad van 20 februari 2015, nr. 14/05176, ECLI:NL:HR:2015:354.
Hetgeen belanghebbende in de reactie van 3 maart 2020 voor het overige aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Het beroep in cassatie moet op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2020.