ECLI:NL:HR:2020:618

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
6 april 2020
Zaaknummer
19/05229
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake de Algemene nabestaandenwet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 april 2020 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], Marokko, tegen de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Centrale Raad van Beroep van 24 oktober 2019, nr. 19/677 ANW, die op zijn beurt weer voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. 18/4063) betreffende een besluit ingevolge de Algemene nabestaandenwet.

De Hoge Raad heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. Belanghebbende had geen domicilieadres in Nederland gekozen en was derhalve niet bereikbaar voor de griffier. De griffier had belanghebbende op 1 januari 2020 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor betaling. Aangezien het griffierecht niet tijdig was voldaan, heeft de griffier op 12 februari 2020 belanghebbende nogmaals in de gelegenheid gesteld om te reageren op het niet tijdig betalen van het griffierecht. Belanghebbende heeft echter van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.

Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 128 wordt door de griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende teruggegeven.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/05229
Datum10 april 2020
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] , Marokko (hierna: belanghebbende)
tegen
de RAAD VAN BESTUUR VAN DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Centrale Raad van Beroep van 24 oktober 2019, nr. 19/677 ANW, op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. 18/4063), betreffende een besluit ingevolge de Algemene nabestaandenwet.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Belanghebbende heeft niet gekozen voor een domicilieadres in Nederland.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 1 januari 2020 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling een termijn van vier weken gesteld. Het griffierecht is niet binnen de gestelde termijn voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 12 februari 2020, welke brief eveneens per gewone post is gezonden aan het door belanghebbende opgegeven adres in het buitenland, in de gelegenheid gesteld binnen vier weken na de dagtekening van deze brief mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Het beroep in cassatie moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet‑ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2020.
Het door belanghebbende als griffierecht betaalde bedrag van € 128 wordt door de griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende teruggegeven.