Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
31 maart 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 14 december 2018. De verdachte, geboren in 1982, was betrokken bij een ernstige strafzaak waarin hij werd beschuldigd van medeplegen van poging tot moord, het voorhanden hebben van wapens en munitie, opzetheling van een bromfietskentekenplaat en witwassen. De feiten vonden plaats in een woonwijk in Diemen, waar de verdachte samen met anderen op klaarlichte dag met aanvalsgeweren 34 kogels op een slachtoffer afvuurde. De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen van de verdachte beoordeeld, waarbij onder andere de afwijzing van het verzoek tot het horen van getuigen en de vraag of bepaalde bestanddelen van de delictsomschrijving bewezen moesten worden aan de orde kwamen. De advocaat-generaal D.J.C. Aben had geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak en dat het niet nodig was om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft.