ECLI:NL:HR:2020:518
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet-betaling griffierecht en overlijden belanghebbende
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 maart 2020 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van [X], die woonachtig was in [Z], België, tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 september 2019, waarin een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2010 aan belanghebbende was opgelegd, samen met een boetebeschikking en een beschikking inzake heffingsrente.
De Hoge Raad heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. Belanghebbende had geen domicilieadres in Nederland gekozen en had het verschuldigde griffierecht niet betaald. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 6 december 2019 gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en een termijn van vier weken gesteld. Na het verstrijken van deze termijn heeft de dochter van belanghebbende op 16 januari 2020 meegedeeld dat haar vader op 31 december 2019 was overleden. De griffier heeft vervolgens de dochter in de gelegenheid gesteld om de procedure als erfgename voort te zetten, maar hierop is niet gereageerd.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 27 maart 2020.