ECLI:NL:HR:2020:471
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over immateriële schadevergoeding en redelijke termijn in belastingzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 maart 2020 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van VOF [X] tegen de Staatssecretaris van Financiën en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid). De zaak betreft een geschil over de vergoeding van immateriële schade in verband met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting in belastingzaken. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond en vernietigde de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, voor zover deze betrekking had op de beslissing omtrent de vergoeding van immateriële schade. De Hoge Raad verhoogde de vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar en beroep tot € 2.500 en in hoger beroep tot € 1.000.
De Hoge Raad oordeelde dat de overige klachten van de middelen niet tot cassatie konden leiden en dat het niet nodig was om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven. De uitspraak van het Hof kon niet in stand blijven, en de Hoge Raad besloot de zaak zelf af te doen. De Staatssecretaris en de Staat werden veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie, waarbij rekening werd gehouden met de samenhang van de zaken met nummers 19/00741, 19/00742 en 19/00748.
De beslissing van de Hoge Raad omvatte ook de verplichting voor de Staatssecretaris van Financiën en de Staat om de helft van het griffierecht van € 519 aan belanghebbende te vergoeden, evenals de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het arrest werd uitgesproken door vice-president R.J. Koopman, met de raadsheren E.N. Punt en M.E. van Hilten, en is openbaar gemaakt op 20 maart 2020.