ECLI:NL:HR:2020:469

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 maart 2020
Publicatiedatum
18 maart 2020
Zaaknummer
19/02320
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over kosten van invordering door Belastingsamenwerking West-Brabant

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 maart 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] B.V. tegen het Dagelijks Bestuur van Belastingsamenwerking West-Brabant. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 maart 2019, waarin de hoger beroepen van belanghebbende en de invorderingsambtenaar tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant werden behandeld. De Rechtbank had in deze eerdere uitspraak kosten van invordering aan belanghebbende in rekening gebracht.

Belanghebbende heeft een middel voorgesteld in cassatie, waarop het dagelijks bestuur van Belastingsamenwerking West-Brabant een verweerschrift heeft ingediend en voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie heeft ingesteld. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat het middel in het principale beroep niet kan leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, omdat de beoordeling van het middel niet noodzakelijk was voor de ontwikkeling van het recht.

Aangezien het principale beroep niet tot vernietiging leidde, verviel ook het voorwaardelijk incidentele beroep, zoals bepaald in artikel 8:112, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/02320
Datum20 maart 2020
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
het DAGELIJKS BESTUUR VAN BELASTINGSAMENWERKING WEST-BRABANT
op het beroep in cassatie gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 maart 2019, nrs. 18/00221 en 18/00240, op de hoger beroepen van belanghebbende en de invorderingsambtenaar tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. BRE 17/5115 en 17/5114) betreffende aan belanghebbende in rekening gebrachte kosten van invordering.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.
Het dagelijks bestuur van Belastingsamenwerking West-Brabant heeft een verweerschrift ingediend. Het heeft ook voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.
Belanghebbende heeft schriftelijk haar zienswijze over het voorwaardelijk incidentele beroep naar voren gebracht. Zij heeft ook in het principale beroep in cassatie een conclusie van repliek ingediend.
Het dagelijks bestuur van Belastingsamenwerking West-Brabant heeft in het principale beroep in cassatie een conclusie van dupliek ingediend. Het heeft ook in het voorwaardelijk incidentele beroep in cassatie een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft in het incidentele beroep een conclusie van dupliek ingediend.

2.Beoordeling van het middel in het principale beroep

De Hoge Raad heeft het middel over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat dit middel niet kan leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van dit middel is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het middel in het voorwaardelijk incidentele beroep

Aangezien het principale beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van het Hof, is de voorwaarde waaronder het incidentele beroep is ingesteld, niet vervuld. Gelet op artikel 8:112, lid 2, Awb vervalt daarom het incidentele beroep.

4.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2020.