In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep met betrekking tot de aan belanghebbende opgelegde aanslagen toeristenbelasting voor de jaren 2015 en 2016. De belanghebbende, een B.V. gevestigd te [vestigingsplaats], had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Rechtbank Zeeland-West Brabant, die op 27 maart 2018 uitspraak had gedaan over de aanmanings- en dwangbevelkosten die aan de belanghebbende waren opgelegd wegens te late betaling van de toeristenbelasting. De Rechtbank had het beroep van de belanghebbende tegen de aanmaningskosten ongegrond verklaard en het beroep tegen de dwangbevelkosten gegrond verklaard, wat leidde tot een veroordeling van de Invorderingsambtenaar tot vergoeding van de kosten van het bezwaar.
In hoger beroep heeft het Hof de zaak opnieuw beoordeeld. Het Hof oordeelde dat de aanmanings- en dwangbevelkosten terecht en tot de juiste bedragen in rekening waren gebracht. De belanghebbende had betwist de aanmaning te hebben ontvangen, maar het Hof volgde de overwegingen van de Rechtbank en concludeerde dat de aanmaningskosten terecht waren opgelegd. Het Hof verklaarde het hoger beroep van de belanghebbende ongegrond en het hoger beroep van de Invorderingsambtenaar gegrond, waardoor de uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd. De kosten van het beroep werden niet toegewezen, aangezien het beroep van de Invorderingsambtenaar gegrond was.
De uitspraak van het Hof biedt inzicht in de toepassing van de Kostenwet invordering rijksbelasting en de verplichtingen van belastingplichtigen met betrekking tot het ontvangen van aanmaningen. De beslissing benadrukt het belang van tijdige betaling van belastingaanslagen en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen.