ECLI:NL:HR:2020:466
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over immateriële schadevergoeding en redelijke termijn in belastingzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 maart 2020 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, die in hoger beroep was gegaan tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een geschil over de vergoeding van immateriële schade in verband met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting in belastingzaken. Belanghebbende had een bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen voldaan en was het niet eens met de beslissing van de belastingautoriteiten. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond en vernietigde de uitspraak van het Hof, maar uitsluitend voor zover het betreft de beslissingen omtrent de vergoeding van immateriële schade. De Hoge Raad stelde de vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar en beroep vast op € 2.500, en de vergoeding in hoger beroep op € 1.000. Daarnaast werden de Staatssecretaris van Financiën en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in belastingprocedures en de noodzaak om immateriële schade te vergoeden wanneer deze termijn wordt overschreden.